Wie: Jennifer Delano (32), moeder van een dochtertje, ondernemer, heeft haar eigen pr-bureau in Hoofddorp
Je bent onderweg naar je werk en dan gebeurt het: een aanrijding. Voor je neus. Jennifer Delano bedacht zich geen seconde en snelde naar de ingedeukte auto. Daar zat een vrouw in die in shock was. “Ik was zo blij met mijn EHBO.” Dat ze een jaar later nóg een leven redde, had ze al helemaal niet verwacht.
“Het leek een vreselijke nachtmerrie. Een saillant detail: dit gebeurde echt. Mezelf knijpen, een paar keer knipperen met mijn ogen, het had geen zin. Op een kruispunt zag ik in een flits een grote auto door rood rijden – veel te hard – en bam, op een andere auto knallen. Het was een ravage.”
“Ik sprong van mijn fiets en belde ondertussen de politie. Zo’n vijftien man stonden op straat. Niemand schoot te hulp. Niemand. Tegelijkertijd zag ik hoe een auto het kruispunt opreed, niet stopte en recht op een jongen afkwam. Voor ik er erg in had, greep ik de jongen bij zijn capuchon en trok hem naar achteren. De auto raasde vlak langs hem. Tijd om hierbij stil te staan, had ik niet. Ik moest naar die geramde auto. Zat daar nog iemand in? Was ik te laat?
Eenzaam
“Er zat iemand in: een vrouw van middelbare leeftijd staarde apathisch voor zich uit. Ze was in shock. Haar been kon ze niet bewegen, bloed zag ik niet. Ik ben met haar gaan praten en lette er ondertussen op dat ze niet zou bewegen. Een eenzaam gevoel maakte zich van mij meester, ik vond het verschrikkelijk om zoiets heftigs alleen te doen. Na zo’n tien minuten kwam de politie. Het was surreëel: je bent dan niemand meer. De politie heeft je niet nodig, de omstanders waren weg, het slachtoffer ging de ambulance in. Ik had geen idee hoe het met haar ging. Zou ze het redden? Had ik het juiste gedaan? Overstuur en bevend zat ik even later in de trein en belde naar vrienden. Ik moest er met iemand over praten. Tranen rolden over mijn gezicht.”
“Ik ben de vrouw gaan opzoeken in het ziekenhuis toen ik hoorde dat ze daar een week na het ongeluk nog lag. Ze zag me, maar wist niet meer wie ik was. Het ongeluk was een gapend gat. Een gat dat ik kon dichten, want ik was als enige continu bij haar geweest. Naast allerlei kneuzingen en breuken, bleek haar rib te zijn gebroken en door haar long te zijn gegaan. Eén kleine beweging in die auto had fataal kunnen aflopen. Ik had een brok in mijn keel toen ze me dat vertelde. Het had haar laatste uur kunnen zijn, daar op dat kruispunt. Wat was ik blij dat ik van mijn fiets was gesprongen en haar rustig heb gehouden.”
Pepermuntbal
“Een jaar geleden kwam de dood opnieuw dichtbij. Ik was bij mijn oppaskinderen, een tweeling van toen zeven. Ik liet ze allebei een snoepje uitkiezen. Een pepermuntbal verdween in de mond van het jongetje. Even later kwam hij op me aflopen, kuchend. Ik dacht nog: oh, grapjas. Tot zijn handjes naar zijn keel gingen, zijn gezicht rood aanliep en zijn ogen zich opensperden. Ik schrok me wezenloos. Dit is écht, hij stikt.”
“Ik moet slaan, bedacht ik. Ik ging een grens over die ik niet over wilde gaan. Het voelde verschrikkelijk om een kind te slaan. Zijn kleine zusje stond ernaast en zag hoe ik haar broertje sloeg, die steeds roder aanliep. Stel dat ik straks moet reanimeren? Wat moet ik zijn ouders uitleggen als het fout gaat? Straks heeft dat meisje geen broertje meer. In mijn hoofd was het al zover. Ik sloeg hem nog drie keer en bij de laatste klap schoot de bal los. Hij kon weer ademen – en ik ook. De hele middag heeft hij op schoot gezeten.
Toen ik thuis was, kwamen bij mij de emoties los: ik heb nog nooit zo hard en lang gehuild. Wat was er gebeurd als ik mijn EHBO niet had gehad? Ik moet er niet aan denken. Echt, als ik in de politiek zou zitten, was EHBO verplicht voor iedereen.”