Opvoeddeskundigen maken zich zorgen over de ontwikkeling van jongens. Ze zouden te veel omringd worden door vrouwen. Maar wat zegt dat over meisjes die opgroeien tussen de mannen – vroeg Anneke Biemold (opgegroeid met vier broers) zich af. Daar hoor je nooit wat over! Dus: ze ging zelf op onderzoek.
Ik ben Anneke, 26 jaar en opgegroeid in een gezin met vier jongens. Als enig meisje dus. Ondanks al die jongens heb ik een leuke jeugd gehad. Of moet ik zeggen: dankzij al die jongens. Want vaak denk ik als ik terugkijk op mijn kindertijd: heeft het opgroeien in een jongensgezin mij gevormd? Zou ik een ander persoon zijn geworden als ik zusjes had gehad? Zou ik dan nu direct naar de fietsenmaker rennen als mijn band lek is? Gemakkelijker mijn gevoelens uiten in plaats van – zoals nu – me groot houden?
Jongensachtige eigenschappen
Het blijken lastige vragen. Het tegenovergestelde blijkt wel vaak onderzocht: opgroeien als jongen met veel vrouwen. Zo zouden gedragsproblemen en leerachterstanden bij jongens te verklaren zijn doordat zij in hun jeugd veel of louter omringd zijn door vrouwen (moeders, crècheleidster en schooljuffen).
Maar de tegenovergestelde situatie, mijn situatie, is dat dus niet. Gezinstherapeuten kunnen er niet veel over zeggen. Op internet struinen levert ook weinig op. En ook in de literatuur kan ik weinig vinden. Frits Boer, kinder- en jeugdpsychiater, schreef een boek over broers en zussen (‘Een gegeven relatie’). Hoewel het niet specifiek over meisjes in jongensgezinnen gaat, leer ik wel wat over typische jongenseigenschappen. Jongens hebben volgens hem een grote dadendrang, zijn creatief, tasten hun grenzen af, zijn oplossingsgericht, impulsief en experimenteren graag. Ze spelen het liefst buiten in grotere groepen, vechten meer dan meisjes en binnen de groep doen zich vaak conflicten voor rondom leiderschap.
Hoewel ik die eigenschappen niet direct bij mezelf terug vind, komen ze me bekend voor. Ook ik speelde vroeger veel buiten. Ik stoeide met mijn broers en ging samen met hen en met buurjongens op onderzoek uit. Hutten bouwen, vliegeren, boomklimmen, vuurtje stoken: ik deed als vanzelfsprekend mee.
Verder met mijn zoektocht. In een tijdschrift stuit ik op een ‘Hoe mannelijk is uw persoonlijkheid?’ test waarin ik dertig persoonlijkheidseigenschappen moet scoren. De eigenschap ‘volgzaam’ bijvoorbeeld – niet echt een eigenschap die ik bezit. Integendeel: ik ben tegendraads en eigenwijs. Andere eigenschappen volgen: begripvol (soms), zeurderig (absoluut niet!), dominant (volgens mijn vriend wel), tactvol (niet altijd) en onafhankelijk (ja, best wel). De uitkomst: ik scoor ‘hoog’ op mannelijkheid en ‘laag’ op vrouwelijkheid.
Toch dat jongensgezin?
Maatjes
Wat vinden ‘lotgenoten’ ervan? Via via kom ik in gesprek met Annette Horstink, 43 jaar. Zij groeide op met drie oudere broers. Annette vertelt het volgende over haar kindertijd: “Eigenlijk was ik een halve jongen. Ik speelde in het bos en bij slootjes. Met mijn jongste broer, waar ik maar één jaar mee scheelde, trok ik het meest op. Wij waren maatjes. We gingen samen crossen in het bos. Als we ons pijn deden, moesten we heel hard lachen.” Annette deed dus dezelfde dingen die ik ook deed als klein meisje. Toeval? Of doen meisjes dat soort dingen als ze veel broers hebben en geen zusjes om mee te spelen?
Ik lees verder in het boek van Frits Boer. ‘Binnen een gezin kan het geslacht van de andere kinderen (in de basisschoolleeftijd) een stempel drukken op de geslachtelijke rol van het kind. Een jongen met een broer vertoont dus meer typisch mannelijk gedrag dan een jongen met een zus. Bij meisjes is dit ongeveer hetzelfde, alleen bestaat het jongensachtige in hun gedrag náást hun meisjesachtige belangstelling. Bij jongens komt het meisjesachtige eerder in de plaats van jongensachtige trekken.’
Inderdaad; zo kijk ik ook terug op mezelf als jong meisje. Ik mocht in bomen klimmen, oorlogje spelen, ravotten, zagen en timmeren; met de poppen spelen deed ik ook graag. Ik maakte kleertjes voor ze, deed hun haar en hield mezelf zo uren zoet. Ook met vriendinnetjes kon ik me goed vermaken. We knutselden met brooddeeg, vlochten ons haar zodat het golfde, trokken verkleedkleren aan en speelden met de barbies. Hoe meisjesachtig kan het zijn?
Gelijke behandeling
Ook Annette deed die meisjes-meisjesdingen: “Ik vond het leuk om jurken te dragen en met poppen te spelen. Nam alle barbies mee op vakantie. Mijn broers mochten me hier van mijn ouders niet mee plagen. Regelmatig had ik ook vriendinnetjes over de vloer. Als we gingen giechelen, vonden mijn broers dat minder leuk. Dan vroegen ze mijn moeder of we daar mee op konden houden. Nu, bij mijn eigen dochter, merk ik hoe irritant het voor hun geweest moet zijn, dat gegiechel om niets. Maar dat doen meisjes nu eenmaal.”
Hoewel het aantal jongens in het gezin de boventoon voerden, werd Annette door haar ouders wel als een echt meisje opgevoed. “Ik werd anders behandeld dan mijn broers. Mijn ouders brachten me regels bij. Ik weet nog toen ik een jaar of elf, twaalf was en met mijn benen wijd op de bank zat. Dat mocht niet van mijn moeder, dat hoorde niet. Ik werd daar boos over, want mijn broers mochten dat wel. Ik was erg van de gelijke behandeling. Als ik moest afwassen, moesten zij dat ook. Dat was een hele strijd. Mijn ouders hadden zoiets van: Als jij wilt dat zij moeten afwassen, moet jij ook grasmaaien. Uiteindelijk deden we allebei jongens- en meisjesklusjes, maar wel na een hele lange strijd.”
Confrontatie
‘Als er meer broers dan zussen in een gezin zijn, dan zie je tijdens de kleuter- en de schoolleeftijd de competitie groter worden’ – schrijft Frits Boer, kinder- en jeugdpsychiater.
Herkenbaar voor Annette, die met haar middelste broer vaak competitie had. “Ik leek van al mijn broers het meest op mijn middelste broer, dus dat botste. Ik wilde dan ook alles doen wat hij deed en beter. Dat lukte natuurlijk niet, hij was vier jaar ouder dan ik. Maar hij ging naar het atheneum, dus deed ik dat ook. Hij had techniek, dus ik ook. Hij studeerde af met zeven vakken, ik had er acht. Na die tijd legden we dan ook nog de lijstjes naast elkaar om te vergelijken.”
Zelf had ik niet een broer waar ik de strijd mee aanging. Wel denk ik aan mezelf terug als een meisje dat zich niet aan de kant liet duwen, dat van zich af beet en zorgde dat ze ook meetelde. Om enig inzicht te geven in de manier waarop ik dat deed: het woord ‘heks’ werd door mijn broers regelmatig naar mijn hoofd geslingerd.
Hoewel zowel Annette als ik vroeger hoopten op een zusje, had het enig meisje zijn ook voordelen. Ik kreeg de grootste slaapkamer, de jongens moesten het doen met een kleinere. Mijn speelgoed hoefde ik nooit te delen, mijn broers deden automatisch samen. Naar Annette werd geluisterd: “Ik kreeg alle aandacht van mijn ouders en van mijn broers. Als ik wat zei, werd er wel geluisterd. Mijn broers trokken zich veel van mij aan. Ik was toch een meisje, hun zusje, het prinsesje. Ik was voor hen een referentiekader. Als ik wat zei, namen ze dat serieus.”
Zeurende vrouwen
Jongens zijn creatief, oplossingsgericht en experimenteren graag, schreef ik al eerder. Door op te groeien met jongens pik je dit als meisje mee. Door mijn broers ben ik aardig handig geworden. Niet dat ik nu alles kan maken of oplossen, maar ik red mezelf best (of ik loop natuurlijk naar hen toe). Ook Annette redt zichzelf prima: “Ik ben door het opgroeien met jongens technisch geworden, ik kan alle voorkomende klussen zelf oplossen. Een band plakken kan ik bijvoorbeeld wel. Van mijn moeder heb ik ook naaien, borduren en breien geleerd, echte meisjesdingen. Ik ben dus ook heel handig met naald en draad”.
Of Annette en ik nu, door op te groeien in een jongensgezin, halve mannen zijn? Ik denk het niet. Al zullen we ongetwijfeld op een andere manier met dingen omgaan dan vrouwen die in een meidengezin zijn opgegroeid.
Zo zegt Annette tot slot iets wat ik heel erg herken: “Tijdens mijn studie zat ik bij een dispuut, een clubje dat ik zelf had opgericht. Ik had me wat verkeken in manier van communiceren van al die vrouwen. Ik ergerde me soms aan hun gezeur. Vrouwen kunnen zo lang over iets doorgaan. Ik heb al gauw iets van: nu is het klaar. Ophouden. Ik reageerde soms bot. Dat leverde weer rare situaties op.”
Geen halve man dus. Maar ook weer een vrouw die niet zeurt. Benieuwd wat mijn broers daarvan vinden.