Er wordt steeds meer bekend over de relatie tussen voeding en gezondheid. Maar in de huisartsopleiding is dit thema een ondergeschoven kindje. Waarom leert de huisarts-in-spe zo weinig over voeding? En waarom wordt de natuurarts-in-opleiding er juist over doorgezaagd?
“Als huisarts ben je een beetje de onwetende; omdat je te weinig kennis hebt op het gebied van voeding kun je ook niet weten wat je mist.” Een tien jaar oude uitspraak van dr. Bas Maiburg. “Het probleem begint al tijdens de opleiding, daar komt voeding te weinig aan bod”, voegde hij er nog aan toe. Maiburg was destijds onderwijscoördinator bij de huisartsopleiding in Maastricht en bezig met zijn promotieonderzoek. Doel was een computerondersteund onderwijsprogramma te ontwikkelen voor huisartsen in opleiding (haio’s) waardoor hun kennis over voeding zou verbeteren. Maiburg was optimistisch. Deze kennis zou echt passen in het aanbod van de huisartsopleidingen, zei hij in 2001.
Tien jaar later is zijn optimisme verdampt. “Er is niet zo heel veel veranderd”, bekent Maiburg als we hem vragen naar het uiteindelijke resultaat van zijn inspanningen. Hij promoveerde in 2003 en is tegenwoordig adjunct hoofd in Maastricht. Maar de aandacht voor voeding in de Nederlandse huisartsopleiding is nog steeds mondjesmaat. “Het gaat met heel kleine stapjes”, vertelt hij. “Er zijn zeker kleine stukjes voeding bijgekomen bij bepaalde aandoeningen. Maar dat voeding als hoofdonderwerp op het programma staat, komt heel weinig voor in de huisartsopleiding.”
“Niet mee scoren”
Dat het promotieonderzoek niet bracht wat Maiburg ervan hoopte, heeft deels een technische verklaring. “We waren te vroeg met computerondersteund onderwijs”, legt de voormalige huisarts uit. Maar daarnaast lijkt voeding geen ‘hard’ onderwerp voor artsen. “Je kunt er als huisarts niet mee scoren bij patiënten. Neem het cholesterol. Met voeding kun je dat niet sterk verlagen, maar wel met medicijnen. Voeg daaraan toe dat het moeilijk is om patiënten te bewegen tot andere voedingskeuzes en je begrijpt dat huisartsen liever naar medicijnen grijpen.”
Een andere factor is dat het complementaire veld het onderwerp heeft opgepakt. “Daar trekken behandelaars eerder consequenties uit voedingsonderzoek en gaan dat dan toepassen bij patiënten. Reguliere artsen vinden de bewijsvoering daarvoor nog niet voldoende. Sommige artsen spreken van ‘alternatief’ gedoe.”
Meteen medicatie
Natuurarts Jaap Reijntjes uit Hilversum, die van 1980 tot 1991 werkzaam was als huisarts, ziet met lede ogen dat huisartsen voeding zijn kwijtgeraakt als wapen. “De geneeskunde lijkt de voeding ontgroeid”, aldus Reijntjes. “Deels doordat de huisarts erop is stukgelopen. In mijn huisartsenjaren probeerde ik mensen ook duidelijk te maken dat ze gezond moesten eten, maar daar werd niet naar geluisterd. Dan zeiden ze: ‘Dat verhaal kennen we en ik lees het ook in de damesbladen, vertel me nou maar wat je als dókter kunt adviseren’. Voeding is losgekoppeld van het medisch handelen. En dan is het ook geen wonder dat het niet meer wordt onderwezen aan huisartsen. Een deel van de behandeling in de huisartsenpraktijk wordt ook direct overgelaten aan de praktijkverpleegkundige, zodat er ook al bijna geen arts meer aan te pas komt.”
Waar voeding veel kan betekenen volgens Reijntjes is het metabool syndroom. Dit wordt onder andere gekenmerkt door een hogere insulinespiegel, bloeddruk, cholesterol en overgewicht. “Dit metabool syndroom is door de huisarts meteen te herkennen en leent zich prima voor voedingsingrepen. Dat zou in de huisartsopleiding veel meer aandacht moeten krijgen. Als je bij een metabool syndroom iemand op een betere voeding kunt krijgen, zie je altijd wel verbetering van klachten en bloedwaarden.”
Grootste gezondheidswinst
Terwijl huisartsen tijdens hun opleiding nauwelijks iets vernemen over voeding, worden aankomende natuurartsen hier juist over doorgezaagd. Vasten, voedingsadviezen, geneeskundige diëten en orthomoleculaire therapie vormen een belangrijk onderdeel van de opleiding tot arts voor natuurgeneeskunde.
Reijntjes is coördinator is van deze opleiding. Hij vindt de ruime aandacht voor voedingsaspecten de normaalste zaak van de wereld. “Waarom? Omdat daarmee de grootste gezondheidswinst valt te behalen. Dat was voor mij in 1991 ook een belangrijke reden om de huisartsgeneeskunde te verlaten en verder te gaan in de natuurgeneeskunde en orthomoleculaire geneeskunde. Ik dacht: je kan zoveel méér met voeding. Ik vond en vind dat een veel meer basale vorm van geneeskunde.”
Ook vandaag de dag laten artsen soms de huisartsgeneeskunde achter zich om meer te kunnen doen met voeding. Een van hen is Irene de Vries uit Utrecht, die na vijftien jaar gewerkt te hebben als huisarts, sinds 2005 werkt als orthomoleculair arts. “In die periode ben ik steeds nieuwsgieriger geworden naar de invloed van voeding op het ontstaan van allerlei kwalen. Patiënten vroegen vaak welke rol hun leefstijl of voeding speelde. Ik kon alleen zeggen dat ik ervan overtuigd was dat het een rol speelde, maar ik wist niet op welke manier. Heel onbevredigend.”
Ze zette de knop om nadat ze las over een onderzoek in Britse gevangenissen, waarbij gedetineerden door voedingssupplementen veel beter gedrag gingen vertonen. “Dat fascineerde me. Ik ging op zoek naar een orthomoleculaire opleiding en was direct verkocht. Ik was gewend aan aandacht voor overgewicht, voor de hoeveelheid vetten, koolhydraten, eiwitten en vezels. Maar ik wist weinig over microvoedingsstoffen en de bijbehorende biochemische reacties. Er ging een wereld voor me open. Ik had gehoord van ijzer- en calciumtekort, maar niet dat je ook ziek kunt worden van zink- of seleniumtekort.”
Positieve signalen
De Vries verbaast zich nog dagelijks als orthomoleculair arts. “Regulier wordt gedacht dat voeding iets is voor preventie van ziekte en niet voor behandeling van ziekte. Het lijkt erop dat als iemand al ziek is, verandering in voeding niets meer zou kunnen bijdragen aan de behandeling. Dan is er zwaarder geschut nodig, medicijnen. Maar als ik zie wat je met simpele voedingsveranderingen en een paar supplementen kunt bereiken. Binnen een aantal weken tot maanden krijgen mensen meer energie, hun eczeem gaat weg, darmklachten verminderen of hun migraine neemt af.”
Ze houdt onder meer praktijk in een regulier gezondheidscentrum in IJsselstein, dezelfde plaats waar ze actief was als huisarts. “Ik heb over het algemeen een goed contact met mijn voormalige huisartscollega’s uit de regio. Er zijn erbij die denken dat ik ‘van het padje af ben’, zoals een patiënt dat noemt. Maar anderen vinden het interessant en sturen mensen naar mij door. Ik heb af en toe een co-assistent of een huisarts-in-opleiding die een dag meeloopt. Die zijn dan ook verbaasd en zeggen: ‘Ik weet hier helemaal niks van’. Ik vind overigens dat kennis over voeding thuishoort in de basisstudie geneeskunde. Ook medisch specialisten horen er meer van te weten.”
De hamvraag is wanneer zaken ten goede zullen keren. Huisartsopleider Bas Maiburg ziet een paar positieve signalen. Hij wijst onder meer op de vergrijzing. “Daardoor zullen meer chronische ziekten gaan voorkomen, ook steeds vaker in combinatie. Je kunt daar als huisarts op gegeven moment niet veel méér aan doen dan een pilletje erbij of eraf. Hierdoor zullen huisartsen mogelijk meer interesse krijgen voor preventieve maatregelen, waaronder voeding en andere leefstijlaspecten. Daarnaast is voeding niet zo’n mannelijk vak. Kijk naar de diëtisten: dat zijn voornamelijk vrouwen. Ook de geneeskunde begint steeds minder een mannenberoep te worden. In de huisartsopleiding in Maastricht is nu al ongeveer 65 procent vrouw. Misschien dat dit bijdraagt aan verandering.”
“Elke bejaarde op een multi”
Huisarts Rob Elens uit Meijel probeert het beste te verenigen van twee werelden, sinds hij in 2007 een opleiding orthomoleculaire geneeskunde volgde. “Ik probeer nu elke bejaarde op een multi te zetten”, vertelt hij. Hij raakte getriggerd toen een patiënt, die door de cardioloog was opgegeven met ‘eindstadium hartfalen’, herstelde na chelatietherapie en orthomoleculaire therapie.
Ook kinderen profiteren van zijn nieuw verworven inzichten. “Moeheid is een uitdaging voor elke huisarts. Je ziet het bij jong en oud. Laatst nog een meisje van 13 jaar. De ouders denken dat ze het goed doen. Maar dat meisje at te weinig voor wat ze deed aan activiteiten. Duizend kilocalorieën per dag erbij, een hooggedoseerde multi en na twee maanden ging het al beter.”
Elens wijst zijn patiënten ook op het belang van goede vetten, vooral omega-3. “Dit zorgt voor een betere vetzuurbalans, met als gevolg minder ontstekingsprocessen in het lichaam en minder hart- en vaatziekten.”
Het zette hem op het spoor van chiazaadjes, die nu met een collega importeert en verkoopt. “Chia groeit in Zuid-Amerika en bevat omega-3-vetzuur. Chiazaad is een soort lijnzaad, maar gemakkelijker te eten en rijker aan omega 3.”
Het omega-3-vetzuur is belangrijk omdat het ontstekingsremmend werkt. Het komt in voeding voor in chiazaad, lijnzaad (fijngemalen) en in walnoten. Naast deze plantaardige bronnen blijven ook de omega-3-vetzuren in vette vis (EPA / DHA), visoliecapsules of algensupplementen belangrijk.
Voor meer informatie: www.orthokliniek.nl, www.voedingsarts.nl, www.huisartspraktijkelens.nl, www.enerchia.nl.