Planten hebben dierlijke mest nodig om te groeien. Toch? Volgens biologisch akkerbouwer Erwin Westers niet. Op zijn land tegen de Waddendijk in het Groningse Hornhuizen bemest hij zijn graan, wortels, aardappels, tulpen en pompoenen met planten. “We hebben de koe uit de keten geknipt.”
Een gure wind jaagt over de akkers van het biologische akkerbouwbedrijf van de familie Westers in Hornhuizen. De lucht ruikt ziltig. Achter de dijk ligt de loodgrijze Waddenzee. “Mooi hè, die weidsheid?”, zegt Erwin. “Je kunt dertig kilometer ver kijken naar beide kanten. Soms is het hier net het begin van de wereld. Regen kun je hier echt zien aankomen.”
Hij wijst in de richting van het Lauwersmeer. “Zie je die verste windmolen? Als ik die niet meer kan zien, weet ik dat het binnen tien minuten losbarst. Wanneer ik dan achter op het land bezig ben, heb ik nog net genoeg tijd om met de trekker terug bij de boerderij te komen.”
Vijand
Tot zes jaar geleden was het bedrijf van de familie Westers nog een ‘gewoon’ biologisch akkerbouwbedrijf. Ze teelden pompoenen, winterpenen, pootaardappels, glutenvrije haver, tulpen, verschillende zaaizaden en grasklaver. Grasklaver leverden ze als veevoer aan een biologische veehouder in de buurt. Ze kregen er biologische mest voor terug.
“Op een gegeven moment hield dat op, omdat die boer zijn mest zelf nodig had”, zegt Erwin. We lopen tussen de percelen van zijn land. De modder trekt aan onze laarzen. “Omdat er hier in de buurt geen andere biologische veehouders waren die van hun mest af wilden, kwamen we bij een boer in Gelderland terecht. Dat voelde vreemd, om mest van zover weg te halen. Maar het bracht ook nog een ander ongemak met zich mee.”
Hij trekt een sprietig plantje met een enorme wortel uit de zwarte klei. “Dit is sindsdien een van onze grootste vijanden: een bepaald soort zuring. Een onkruidsoort die in dit deel van Groningen van nature niet voorkomt. Meegereisd in de Gelderse mest. Als je hem afsnijdt, groeit er uit die penwortel een nieuwe plant. Je moet ze dus allemaal met de hand uitsteken.”
Groenbemester
Het zette ze aan het denken: waarom moet klaver eigenlijk eerst door een koe heen voor je het als mest kunt uitrijden op je land? Een koe voegt er immers niks aan toe. Kun je die klaver niet gewoon direct op het land uitrijden?
Ze gingen op onderzoek uit. Erwins vader ging naar Duitsland, waar een aantal boeren al een tijdje met groenbemestingexperimenten bezig was. Hij volgde een cursus en ging er zelf mee aan de slag. In Nederland zijn ze één van de weinige biologische akkerbouwers die er, zeker op deze schaal, mee bezig zijn. Zijn vader heeft inmiddels een groenbemestingadviesbureau.
Maar dat is allemaal nu. Ze begonnen klein: met twee percelen. Ze reden grasklaver uit op een perceel penen en een perceel aardappels. Erwin: “Het idee erachter is dat klaver een stikstofbinder is. Het slaat stikstof uit de lucht op in zijn wortels en geeft dat dus aan de grond. Vandaar dat het ‘groenbemester’ wordt genoemd.”
Wat bleek? De penen en aardappels deden het er prima op.
Potpourri
De meeste van zijn percelen zijn begroeid, maar eentje is bezaaid met een potpourri van droge stengels en bloemen. Van de zomer bloeiden hier koolzaad, zonnebloemen, boekweit, bonen, phacelia, wikke, erwten en verschillende soorten klavers. Ze waren niet gezaaid om geoogst te worden, maar voor de bodem.
“Klaver is niet het enige gewas dat iets voor de bodem doet”, zegt Erwin. “Er zijn meer dan dertig verschillende groenbemesters. Je hebt bijvoorbeeld verschillende koolsoorten, mosterd, bladrammenas, koolzaad, boekweit, bonen, erwten, rogge, gerst, haver en tuinkers. Allemaal doen ze iets anders voor de grond. Sommige soorten brengen stikstof of zuurstof in de bodem, andere halen kalium en fosfaat uit de grond omhoog, bestrijden aaltjes, trekken bepaalde insecten aan, voorkomen uitspoeling of zorgen voor een betere bodemstructuur door de lengte of groeirichting van hun wortels.”
Habitat
“Wat wij eigenlijk doen, is heel goed naar de natuur kijken”, zegt hij. “Een plant gaat ergens groeien omdat hij er de juiste voedingsstoffen vindt en minimale bedreiging ervaart. Wij kijken goed naar een aardappel of een peen. Wat heeft hij nodig om zich happy te voelen? Stikstof? Zuurstof? Kalium? Welke aaltjes vormen een bedreiging? Welke groenbemester kunnen we daar tegen inzetten? Wij doen niets anders dan het creëren van de ideale habitat voor onze gewassen.”
Daarvoor berekenden ze de ideale samenstelling per gewas. Elk gewas krijgt een mix van minstens tien verschillende plantensoorten in een specifieke verhouding. Het hangt er ook maar net van af welk gewas ervoor op een perceel heeft gestaan. Soms staat een gewas er zelfs tegelijkertijd, zoals bij de haver. “Daar zaaien we onder andere witte, rode en Zweedse klaver onder, zodat het stikstof in de bodem brengt terwijl de haver groeit.”
Wormenwerk
Zijn land ligt er heel anders bij dan dat van omringende bedrijven. De percelen zijn bijna allemaal groen, terwijl die van de buren zijn omgeploegd. Er staat oud riet langs de sloten, zodat er vogels en nuttige insecten in kunnen nestelen. Ook staan er stokken voor roofvogels die de muizen opeten. ’s Nachts zitten er soms kerk- en velduilen. Overdag buizerds.
En er staan, in tegenstelling tot zo’n beetje alle andere akkers in de omgeving, géén plassen op zijn land. “Dat komt doordat we niet ploegen”, zegt hij. “Bij ons is de bodem doorlaatbaar en poreus, zoals in een bos. Daar zie je ook nooit plassen.”
Maar ploegen brengt toch lucht in de grond? Dat is toch noodzakelijk? Volgens Erwin niet. “In een bos hoeven plantenresten toch ook niet in de grond gewerkt te worden met machines? Dat doen wormen en bacteriën.”
Hij wijst op een patroon in de ogenschijnlijke potpourrichaos: de lange strootjes en takjes liggen in hoopjes. “Wormenwerk”, zegt hij. “Wormen hebben geen gebit. Ze kunnen het stro dus niet verteren. Daarom trekken ze het in hoopjes de grond in en wachten dan tot schimmels en bacteriën de voorvertering doen. Het is een samenspel van alle organismen. De natuur regelt heel veel zelf.”
Hij steekt een kluit aarde los. Wormen kronkelen weg tussen de fijne wortels en schimmeldraden. “In Amerika zeggen ze ‘tilling is killing’, oftewel: ploegen is dodelijk. Ik geloof dat dat waar is.”
Hij wijst op de witte schimmeldraadjes in de kluit. “In een theelepel goede grond zit een kilometer schimmeldraad. Als je gaat ploegen, knip je die door. Je zet bovendien het huis op zijn kop. De bodem bestaat uit een opbouwlaag en een afbraaklaag. De afbraaklaag zit aan de oppervlakte. Met ploegen draai je die lagen om, waardoor de afbraaklaag geen zuurstof meer krijgt en de organismen moeten reorganiseren. Dat duurt een jaar. Al die tijd kunnen ze zich niet met hun eigenlijke taak bezighouden: voor de bodem zorgen.”
Wereldvoedselprobleem
“Je hoort mensen altijd zeggen dat we met biologische landbouw de wereld niet kunnen voeden”, zegt Erwin. “Dat vind ik vreemd. Want volgens mij is het juist het gangbare landbouwsysteem dat tegen zijn plafond zit. Er moest de afgelopen decennia steeds meer kunstmest bij om hoge opbrengsten te halen. Op korte termijn lukt dat nog wel, maar op lange termijn put het de bodem uit. Ik denk juist dat we met groenbemesting veel kunnen bereiken. Je bouwt er de bodem mee op. Ook in landen met relatief arme grondsoorten zoals Afrika werkt dat heel goed. Met groenbemesting knip je bovendien de koe uit de keten. Je bespaart dus enorm op landbouwgrond voor vee. En dus op kosten. Biologisch zou daardoor niet alleen duurzamer, maar ook goedkoper kunnen worden en bereikbaar voor iedereen. Misschien is het wel een oplossing voor het wereldvoedselprobleem.”
En misschien is het ook nog wel gezonder. “Kunstmest brengt geen plantenresten in de bodem. Dierlijke mest wel, omdat de koe of de geit waar die mest van afkomstig is, planten heeft gegeten. Alleen heeft een koe geen uitgebreid dieet gehad van veel verschillende plantensoorten. Op ons bedrijf bemesten we met dertig tot veertig soorten planten die allemaal voor verschillende nutriënten zorgen in de bodem. Hoe diverser de planten op je land, hoe diverser de voedingsstoffen die worden vrijgemaakt in de grond. Het is nog nooit onderzocht, maar het zou mij niets verbazen als onze groenten daardoor ook meer voedingsstoffen bevatten.”
Pionieren
Het blijft pionieren. Ze maken nog steeds fouten, maar daar leren ze van. Nu hij echter zes jaar zonder dierlijke mest heeft gewerkt en merkt dat de grond verbetert en de opbrengsten hoog blijven, gelooft hij dat het een systeem is dat werkt.
“Het voelt goed om op deze manier met de grond bezig te zijn”, zegt hij. “De laatste zestig jaar is onze landbouw enorm geïntensiveerd. Met kunstmest probeerden we het groeiproces en de opbrengst te verhogen. Maar waarom zouden wij het beter kunnen dan de natuur, die miljarden jaren oud is? Wij proberen het systeem van de natuur te imiteren en met haar mee te werken in plaats van haar tegen te werken. Dat levert op de lange termijn denk ik het meeste op. Voor de bodem, voor de gewassen, voor mij als akkerbouwer, maar ook voor de wereld.”
Erwin Westers is akkerbouwer. In het Groningse Hornhuizen teelt hij glutenvrije haver, wortels, aardappels, tulpen en pompoenen. Hij bemest zijn land sinds een aantal jaren niet meer met dierlijke mest, maar met mest van planten.
Gezond eten begint bij de oorsprong van ons voedsel: de makers. gezondNU bezoekt in heel Nederland, en soms daarbuiten, deze mensen met een hartstocht voor (h)eerlijk eten. Ken je zelf een maker van passievol eten? Mail redactie@gezondnu.nl o.v.v. passie voor eten.