“Mensen laat je niet alléén sterven”
Bijna 48 jaar werkte Mieke Piscaer-Van der Most in de verpleging, waarvan 33 jaar in het ziekenhuis. Eerder dit jaar nam zij afscheid in het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem. Al die jaren was het bijstaan van patiënten haar belangrijkste doel. “De allereerste patiënt die overleed tijdens mijn dienst heeft onbewust mijn opstelling richting stervende patiënten gevormd.”
“Erik was een jochie van acht jaar oud, donker haar, tenger. En uitbehandeld voor zijn leukemie. Tegenwoordig wordt er alles aan gedaan om patiënten thuis te laten sterven, maar dat was in 1971 nog niet zo. Hij lag op een apart kamertje, gordijnen gesloten, hij was helemaal op. Over doodgaan werd niet gepraat in die tijd, het was taboe. Ik was net begonnen in de verpleging en had geen idee wat ik zou moeten doen als iemand doodging. Zijn ouders kwamen regelmatig op bezoek, maar Erik was ook vaak alleen. Hij zei nooit veel, lag dan met gesloten ogen in bed. Altijd zat er een verpleegkundige naast. Op een dag zat ik naast hem en zag dat het slecht met hem ging. Zijn ouders kwamen nog langs met hun twee andere kindjes, maar moesten weer gaan. Ik heb nog een boekje voorgelezen, zijn handje vastgehouden, hem gewassen. Ik zie nog die wastafel voor me. Af en toe gingen zijn oogjes open. En toen was het ineens afgelopen, hij stopte met ademen en sliep in. Ik herinner me dat een collega en ik hem samen kleertjes aangetrokken hebben. Het heeft diepe indruk op me gemaakt: het overlijden van een kind, zó jong nog en dan al dood.”
“In die tijd kreeg je helemaal geen begeleiding bij dit soort ingrijpende dingen. Er werd niets uitgelegd, je werd zo bij een stervend kind neergezet. Nu ik terugkijk, bedenk ik me: ik was zelf net achttien. Ze lieten een kind waken bij een kind.”
“Hierna heb ik talloze malen naast een stervend iemand gezeten, jong en oud. Het kwam regelmatig voor dat er geen familie of bekende bij was als mensen stierven. Soms zei de familie: ‘Bel me maar als moeder overleden is, wij gaan naar huis.’ Sommigen zeiden zelfs: ‘Ik wil niet vóór 8 uur ’s ochtends gebeld worden!’ Hoe je iemand zo alleen kunt laten, ik snap dat niet. Ik maakte altijd tijd, hoe druk het ook was, om er in die laatste uren naast te zitten, handen vast te houden. Soms waren het doodzieke eenzame mensen die naar het ziekenhuis werden gebracht om te sterven. Ze konden vaak niemand noemen die gebeld zou moeten worden, hadden geen contact meer met hun familie. Je zal toch maar niemand hebben … Ook daar zat ik naast. Mensen laat je niet alléén sterven.”
“Wat wilde ik eigenlijk? Lief zijn voor de patiënten, er voor hen zijn. Een arm om hen heen, de tijd nemen. Soms ging ik naar de artsen, als ik het idee had dat ze niet genoeg deden en wegkeken van een stervende. Dan zei ik: ‘Die vrouw is zo benauwd, of die man heeft zo’n pijn, dóé er wat aan!’ Ik stond tussen de patiënt, de artsen en de familie. Gaf uitleg aan de familie, troostte de mensen die achterbleven. Soms huilde ik zelf. Ik legde mijn hart en ziel erin, maar ik probeerde wel reëel te blijven, hen te laten inzien dat het zó misschien toch beter was. Mensen van wie je houdt wil je niet kwijt en kun je nooit missen, toch moet je ze loslaten.”
“Ook bij opgenomen patiënten die slecht nieuws te horen hadden gekregen, ging ik altijd nog even terug. Ik werd daarvoor eens op mijn vingers getikt toen ik wat lang bij een vrouw zat te praten die net gehoord had dat ze borstkanker had. Ik zei toen: ‘Natuurlijk doe ik dat, hoe denk je dat die vrouw zich nu voelt?!’ Ook bij benauwde patiënten of als ze niet konden slapen deed een gesprek vaak meer dan medicijnen. Later, toen ik hoofd van de afdeling was, begeleidde ik de jonge verpleegkundigen. Ik vertelde hun altijd wat ze konden verwachten en dat het niet erg was wat ze zouden zien.”
“Als klein kind zei ik al: ‘Ik word later zuster!’ Ik was altijd aan het zorgen en doe dat nog steeds; ik zorg liever voor een ander dan dat ik me laat verzorgen. Dat mis ik nu echt. Waarschijnlijk start ik binnenkort met vrijwilligerswerk; heerlijk om er dan weer voor een ander te zijn.”
WIE?:
Mieke Piscaer-Van der Most werkte als verpleegkundige en was hoofd van de afdeling en praktijkondersteuner in de huisartsenprakijk van haar man. Tot voor kort werkte ze in het Slingeland Ziekenhuis, Doetinchem.