Ontmoetingen: In de serie De Ontmoetingen regelt gezondNU een ontmoeting tussen een gezondNU-deskundige en zijn of haar ‘idool’. Dit keer ontmoet complementair huisarts Durk Meijer professor Bob Smalhout.
Dit is Durk: Toen Durk Meijer (1952) als huisarts in Overdinkel begon, liep hij al snel op tegen de grenzen van de reguliere geneeskunde. Reden om zich te verdiepen in complementaire geneeswijzen zoals fytotherapie en homeopathie. Vanwege zijn passie voor het joodse volk heeft hij sinds 1983 een tweede praktijk in Israel geopend. Durk Meijer, getrouwd met Janny, heeft een zoon en dochter.
Dit is Bob: Professor Bob Smalhout (1927) wilde als kind al arts worden. Hij begon zijn carrière in het leger en specialiseerde zich tot anesthesioloog. Beroemd werd hij door de oratie die hij als hoogleraar gaf in 1972: ‘De dood op tafel.’ In deze rede liet hij zien dat er jaarlijks minstens tweehonderd mensen onnodig sterven op de operatietafel. Smalhout is behalve arts, columnist voor de Telegraaf, predikant, schrijver en treedt op als medisch adviseur. Hij is getrouwd met Miekie. Samen hebben ze een dochter.
Waarom Durk Bob wil ontmoeten: “Ik wil professor Smalhout ontmoeten vanwege zijn ruime visie op geneeskunde en zijn moed om buiten de geëffende wegen te gaan.”
Leugens
Bij de introductie gaat het al mis. “Het is geen meneer Meijer”, zegt Smalhout nadrukkelijk. “De man is toch dokter? Waarom noemt u hem dan niet zo?” De fotograaf die even later het volgende opmerkt; ‘Zegt u, maar ‘je’ en Menno’, krijgt een lichtelijk verontwaardigd ‘Niets van dat alles. Kom nou toch op’ te horen.
Professor Bob Smalhout houdt van normen, waarden en hoffelijkheid. Daarin zou je hem conservatief kunnen noemen. Ware het niet dat de twinkeling in zijn ogen een rebelse inslag verraadt. Dezelfde die hij gehad moet hebben toen hij halverwege de jaren dertig als jochie van acht de straten in de Amsterdamse Transvaal Buurt onveilig maakte.
Smalhouts exacte leeftijd mag niet in dit artikel. “Dan beoordelen mensen me op hoe oud ik ben, niet op mijn uitspraken. Maar omdat de jeugd van tegenwoordig toch niet kan rekenen, mag er wel in dat ik in 1927 geboren ben.”
Bescheiden houdt Durk Meijer zich op de achtergrond. De reden waarom hij ‘vechtersbaas’ Smalhout wil ontmoeten, is juist vanwege diens strijdbaarheid. Deze strijdbaarheid openbaarde zich aan Nederland in 1972, toen Smalhout als hoogleraar van de Universiteit Utrecht aantrad en met zijn inaugurele rede een onvergetelijke indruk maakte. Ook op arts in opleiding Meijer.
Meijer: “Ik zat in de trein en las in de krant over ‘De dood op tafel’. Tot die tijd werden alle medische missers onder het tapijt gemoffeld. Ineens was er openbaarheid; jaarlijks tweehonderd doden wegens fouten met de anesthesie. Ongelooflijk!”
Smalhout: “In 1972 bestond het niet dat artsen fouten maakten. Als er iets mis ging, had de dokter geen schuld. Hij was onaantastbaar. Onfeilbaar. Dan lag er een kerngezonde vent van 19 met een voetbalknie op de operatietafel en die overleefde de anesthesie niet. Kreeg de familie te horen dat de jongen met een niet gediagnosticeerde hartafwijking had rondgelopen. De artsen hadden voor hem gevochten als leeuwen, maar helaas. Er werden in die tijd vooral veel leugens verspreid. Tot 1972 dachten wij dat dat zo hoorde, maar plotseling kregen door de oratie van Smalhout gevallen een gezicht. Het werden mensen. Zo veranderde mijn visie radicaal.”
Overeind blijven
Meijer: “Wist u wat uw oratie zou teweegbrengen?”
Smalhout: “Het was nooit eerder gebeurd dat een rede een titel had als de ‘De dood op tafel’, erg onwetenschappelijk. Dat had toch tenminste iets Latijns moeten zijn. Dus ja, ik wist dat er ophef zou komen. Maar dat er mensen tot op het domplein in Utrecht zouden staan, dat de complete pers aanwezig was, dat ik vervolgens twintig jaar verketterd en gedemoniseerd zou worden: nee. Ik heb twee ordners vol dreigbrieven. Ik ben vergeleken met Eichmann, Mussolini en zelfs met Hitler.”
Meijer: “Dat moet kwetsend zijn geweest.”
Smalhout: “Tegenwoordig zouden mensen inderdaad ‘knakken’. Toen bleef je overeind: ik ben een vechter. Heb in militaire dienst het hoofd leren bieden aan tegenslag, ik heb gesprekken leren voeren met mensen aan wie ik een hekel had en ik heb geleerd toe te kunnen met weinig slaap.”
Meijer: “Geen enkele slapeloze nacht gehad?”
Smalhout: “Nee.”
Meijer: “Maar het moet wel eenzaam zijn geweest.”
Smalhout: “Veel vrienden had ik natuurlijk niet meer en in mijn werk was ik the painted bird. Kent u dat? Het is een wreed volksvermaak in Oost-Europa om een spreeuw te vangen, die geel te verven en hem los te laten. Die vogel weet niet dat die anders is en wil terug naar zijn soortgenoten. Andere spreeuwen herkennen hem niet en pikken hem dood.”
Meijer: “U was puur prooi.”
Smalhout: “Ik werd niet serieus genomen. Ik zat nooit meer in commissies, nog steeds word ik niet genoemd in proefschriften. Ik blijf de oproerkraaier.”
Meijer: “Dat moet bitter zijn.”
Smalhout: “Ik hing de vuile was buiten. Of in ieder geval een gedeelte. Ik heb het alleen maar over tweehonderd doden gehad, niet over de duizenden mensen die blijvend beschadigd raakten door fouten met anesthesie.”
Meijer: “Maar u vocht ergens voor.”
Smalhout: “Er kwamen Kamervragen. De adviezen die ik in mijn rede gaf voor een kwaliteitsverbetering, werden richtlijnen. Ineens liep Nederland voorop met anesthesiologie. Werd eerder alleen het hart van hartpatiënten tijdens operaties bewaakt, nu gebeurde dit bij iedere patiënt. Ik had me moeten laten financieren door de medisch elektronische industrie. Want ineens moesten alle ziekenhuizen voor miljoenen aan medische bewakingsapparatuur aanschaffen. Als ik slechts vijf procent van de winst had gekregen, was ik binnen geweest.”
Meijer: “Nu bent u vrij.”
Smalhout zwijgt.
Meijer: “Spijt?”
Smalhout: “Ik had het financieel beter kunnen hebben. Als hoogleraar verdien je niet zo veel. Het grote geld kwam van particuliere patiënten. De meeste professoren behandelden die mensen niet zelf, maar lieten dat aan hun staf over. Zo kregen zij een fantastisch inkomen. Ik heb die inkomsten via een verdeelsleutel onder mijn personeel verdeeld. Artsen, secretaressen, verpleegkundigen; ze konden er allemaal auto van rijden.”
“Spijt … Nu mijn vrouw chronisch ziek in een verpleeghuis zit, ze heeft Alzheimer, kost dat een hoop geld en is het soms lastig rondkomen.”
Meijer: “Dat moet een groot verdriet zijn.”
Smalhout: “Ik wilde niet zien dat ze ziek was. Dat ze vergeetachtig werd of ineens raar uit de hoek kwam; er was altijd wel een verklaring voor. Achteraf gezien is het al tien jaar gaande. Tot vorig jaar heb ik zelf voor haar gezorgd. Eten gekookt. Het huishouden gerund. Maar ze kan niets meer. Herkent alleen mij nog. En daar zat ik dan ineens alleen in dat grote huis.”
“Ik zal er zijn”
Meijer: “Uw oratie ‘De dood op tafel’ kreeg tijdens mijn eerste werkdag als huisarts al een gezicht. Ik sprak een vrouw wier moeder tijdens de operatie overleden was. Een gezin van zes kinderen. Ontwricht. De dochter nam de zorg voor haar broers en zussen op zich. Een offer; ze kon bijvoorbeeld niet meer studeren en kampte met psychische klachten. De dood van haar moeder verwoestte haar leven. U bent de eerste arts die de patiënt als mens centraal zette.”
Smalhout: “Patiënt centraal? Nog even en we hebben het over cliënten. Wat een managementtaal! Net als ‘het transparant maken van de zorg’ waarover politici spreken. Dan weet je zeker dat je besodemieterd wordt. Over politici gesproken; ik ben gevraagd mijn visie te geven op een ‘brief’ van minister Klink. Nou ja, brief? Noem het gerust een roman van 45 pagina’s vol geramd met holle termen. Na een pagina lezen, was ik kapot. Klink heeft het maar over ‘governance’. Weet u wat dat betekent?”
Meijer: “Nee.”
Smalhout: “Het betekent gewoon bestuur of beleid. Het ergste is dat de man zelf het verschil niet eens kent tussen penicilline en aspirine, maar ondertussen wel het Elektronische Patiënten Dossier (EPD) doordrukt.”
Meijer: “U chargeert: maar inderdaad, Klink is geen arts.”
Smalhout: “Een goede arts heeft in acute gevallen geen dossier nodig. Die heeft genoeg aan:
Samen: “Kijken, luisteren.”
Smalhout: “Je beschikt tegenwoordig zo snel over labuitslagen dat het niet snel misgaat in acute situaties, wel bij onbenullige ingrepen. Die fouten komen voort uit karaktereigenschappen van de arts. Arrogantie, werken op routine, luiheid, slordigheden. Dat wordt verergerd doordat veel artsen geen slecht-nieuwsgesprekken kunnen voeren. Zo kreeg onze archiefbeheerder een uur voor zijn pensioneringsfeest te horen dat zijn vrouw terminale kanker had. Er was geen redden aan. De betreffende longarts gaf haar nog het adres van de pijnkliniek. Dat was het. Met ‘Ze moet maar iets gezelligs maken van de laatste drie maanden’, ontnam deze specialist haar alle hoop. Dat mag je nooit doen. Je mag mensen niet afschrijven.”
Meijer: “Wat zou u doen?”
Smalhout: “Ik zou navraag plegen of er echt geen andere behandelmethodes bestaan. Ik zou zeggen: ‘Wat er ook gebeurt, u kunt op mij rekenen. Ik zal er zijn.”
Naalden
Op zoek naar een plek voor fotografie geeft Smalhout een rondleiding door zijn tuin; het equivalent van zo’n twintig Vinextuinen. We komen langs de moestuin, die de anesthesioloog met chirurgische precisie heeft aangelegd. “Alles wat ik doe, doe ik professioneel.”
Helemaal voorin staat een boompje verloren tussen het eindeloos gazon. “Een stekkie van de Anne Frank Boom. En kijk, hier is een appelboom. Ja, daar zijn jullie vrouwen nog altijd dol op hè?,” hint Smalhout naar de Bijbel. De psalmen vliegen vervolgens over en weer. Beide artsen zijn bijbelkenners, alhoewel geen van twee zich exclusief aan één geloof verbindt. Smalhout, half joods, predikt in hoogleraartenue al zo’n zeven jaar voor diverse protestantse kerken en kwam laatst ook opdraven voor een katholieke dienst. Meijer, christen, voelt zich spiritueel verwant aan het jodendom. Zijn liefde voor het beloofde land is de reden waarom hij er een tweede artsenpraktijk heeft. Zodra Meijer hierover vertelt, verschijnt er een glimlach op zijn gezicht die niet meer vertrekt.
Smalhout: “Hoe doet u dat? Behandelt u ook mensen?”
Meijer: “Ik reis drie keer per jaar naar Tel Aviv en geef op basis van gesprekken patiënten medisch advies. Voor verdere behandeling verwijs ik naar Israëlische collega’s. Zelf mag ik geen medische handelingen verrichten totdat ik artsenexamen heb afgelegd in het Ivriet (modern Hebreeuws – red.). Hoewel ik alle menselijke organen in het Hebreeuws kan benoemen, spreek ik de taal nog niet vloeiend.”
Smalhout: “Wat is uw specialisme?”
Meijer: “Ik ben huisarts met een brede levensvisie. De reguliere geneeskunde is mijn basis, daarnaast verdiep ik me in complementaire geneeswijzen zoals natuurgeneeswijzen, acupunctuur, voeding. Dat is geen makkelijke weg. Ik ben nooit genomineerd voor de Meester Kakadorisprijs van de Vereniging voor Kwakzalverij. Wel richtte Cees Renckens zijn giftige pijlen op mij n zijn blad. Dat is iets waartegen je niet kunt verdedigen. En pijnlijk omdat daar ongestraft onwaarheden worden geuit.”
Smalhout: “Aha, dus u hebt ook met grootinquisiteur Cees Renckens (voorzitter van de Vereniging voor Kwakzalverij, red.) te maken?”
Meijer: “Jazeker.”
Smalhout: “Die man staat altijd met zijn oordeel klaar. Maar is hij wel eens bij, bijvoorbeeld, een healing van Jomanda geweest? Nee. Ik wel! Ik heb dingen gezien die ik niet voor mogelijk hield. De secretaris van de antikwakzalvers, psychiater Frits van Dam, heeft trouwens wel het alternatieve pad bewandeld. Hij vertelde me over zijn migraineaanvallen. Zijn secretaresse sleepte hem uiteindelijk mee naar ‘zo’n mannetje dat naalden in je steekt’. ‘Wat een onzin’, riep Van Dam nog. ‘Het helpt niets.’ Daar was hij zo vol van dat hij niets meldde over die hoofdpijn. Toen ik ernaar vroeg, zei hij: ‘Hoofdpijn? Nee. Nooit meer last van gehad. Maar dat kwam niet door de acupunctuur’.”
Artsen en piloten
Meijer: “Er zijn de laatste tijd diverse reguliere specialisten in opspraak geraakt, waaronder een aantal gynaecologen van het West-Friese Gasthuis waar Renckens hoofd gynaecologie is. Vier baby’s zouden door laakbare fouten zijn overleden. Uw oratie lijkt actueler dan ooit.”
Smalhout: “Het probleem is dat artsen in tegenstelling tot piloten niet leren omgaan met fouten. Een arts zou moeten overlijden zodra zijn patiënt sterft door zijn nalatigheid. Net als een vliegenier samen met zijn passagiers crasht.”
Meijer: “Dan heb je echt iets te verliezen.”
Smalhout: “In mijn werk als medisch adviseur voor een advocatenkantoor kom ik te veel slordigheden van artsen tegen. Zo was er onlangs een vrouw, begin dertig, die zich meldde met bloed bij de ontlasting. De huisarts heeft haar tot twee keer toe zonder onderzoek naar huis gestuurd. Anderhalf jaar zat er nog steeds bloed bij de ontlasting en had de vrouw een dikke buik. Misschien bent u wel zwanger, concludeerde de huisarts. Zonder onderzoek verwees hij haar naar de gynaecoloog. Die onderzocht haar wel en stelde rectumkanker vast, uitgezaaid naar de buik. De huisarts liet zich vrijpleiten met het argument dat deze vorm van kanker statistisch zelden voorkomt bij jonge mensen.”
Meijer: “Dat is het gevaar als je gezondheid puur vanuit statistieken benadert. Je moet aandacht houden voor de patiënt als mens. Zijn cultuur, zijn religie …”
Smalhout: “Daar zeg je wat: in de Middeleeuwen was de priester veelal arts. Een ideale combinatie. Zo kun je mensen lichamelijk en geestelijk steunen. Op psychische vlak schieten artsen vaak tekort. Vergeten wordt dat je niet met een lijf, maar met een compleet mens te maken hebt. Neem patiënten die een harttransplantatie hebben ondergaan. Zij voelen andermans hart kloppen in hun lijf. Dat moet onwezenlijk zijn. Daardoor ondergaan sommigen gedragsveranderingen. Als ze dat bij de hartspecialist melden, krijgen ze vaak een verwijzing voor de psychiater. Zo’n cardioloog kijkt niet verder dan het hart.”
Meijer: “En als je zo’n patiënt wel serieus neemt en het probleem probeert te benoemen zoals cardioloog Pim van Lommel dat deed, (hij gaf een wetenschappelijke visie op bijna dood ervaringen, red.), ben je uitgerangeerd als arts.”
Smalhout: “Terwijl artsen met ‘niet-afwijkende visies’ het erg bont kunnen maken. Zo weigerde een gerenommeerd specialist een kind met het syndroom van Down te opereren omdat, ik citeer: ‘zo’n kind een brein als een bloemkool heeft’ en hij ‘geen bloemkolen opereert’.”
Meijer: “Wie is hij om te oordelen? Daarbij, mensen met het syndroom van Down draaien gewoon mee in deze samenleving.”
Smalhout: “Dat klopt. Je komt ze zelfs in de regering tegen.”