Vijfentwintig jaar geleden begon de Amsterdamse hoogleraar dr. Dorret Boomsma met het registreren van tweelingen. Waarom? Tweelingen hebben dezelfde genen, waardoor ze ons veel kunnen leren over welke ziektes aangeboren zijn en welke komen door omgevingsfactoren, zoals leefstijl, komt. Tien vragen aan deze ‘tweelingenonderzoeker’.
Het Nederlands Tweelingen Register (tweelingenregister.org) bestaat vijfentwintig jaar en telt bijna veertigduizend tweeling- en meerlingparen. Ben je trots op deze unieke database?
“Ja, maar dit register is gelukt dankzij de medewerking van al die Nederlandse tweelingen. En trouwens ook dankzij hun ouders, broers en zussen, die soms ook al vijfentwintig jaar aan ons onderzoek meedoen. Dat doen zij geheel belangeloos. Hun motivatie? Ze willen graag iets terugdoen. Ik hoor vaak van tweelingen of van hun ouders dat ze vinden dat ze iets te danken hebben aan de medische wetenschap, bijvoorbeeld omdat ze extra begeleid zijn tijdens het traject van zwangerschap en bevalling.
Er doen nu zó veel mensen mee dat we nooit op een andere manier onze waardering daarvoor kunnen uitspreken dan ze zo veel mogelijk informatie te geven over wat dat onderzoek oplevert.”
Dan maar meteen de hamvraag: hoe belangrijk is erfelijkheid bij het ontstaan van ziekte?
“Dat hangt erg af van het soort ziekte. Er is een aantal jaren geleden een groot onderzoek gedaan onder bijna alle Scandinavische tweelingen naar het ontstaan van kanker. Daarbij speelt erfelijkheid – ik zeg het even heel generaliserend – een beperkte rol. Maar bij sommige psychiatrische aandoeningen speelt erfelijkheid juist een heel grote rol, bijvoorbeeld bij het ontstaan van schizofrenie. Bij depressie is die rol weer veel beperkter.”
Depressie is echter niet alleen het gevolg van wat je meemaakt. Zijn sommige ‘genen’ beter bestand tegen ellende dan andere?
“Ja, en dat werkt twee kanten op. Er zijn mensen van wie je denkt: die hebben alles mee. Objectief gezien, als je van de buitenkant naar ze kijkt, is er geen aanleiding voor depressie en toch kunnen zij heel ernstig ziek en depressief worden. Dan moet bijna iets als een biologische kwetsbaarheid ook een rol spelen. Je ziet ook het omgekeerde. Er zijn mensen en kinderen die de meest vreselijke dingen meemaken, maar niet lijden aan depressie. In beide gevallen is heel duidelijk: er speelt nog iets anders een rol dan alleen datgene wat je meemaakt. Dat ‘andere’ lijkt inderdaad in de genen te zitten. Er zijn waarschijnlijk mensen die vanuit hun genetische aanleg beschermd zijn tegen het ontwikkelen van depressies. En er zijn mensen die helaas net het andere pakket van genen meekrijgen bij hun geboorte en extra kwetsbaar zijn. Die hoeven maar weinig mee te maken om over een bepaalde drempel heen te schieten en een depressie te ontwikkelen.”
Bij ADHD hebben we de neiging te denken: kunnen die ouders hun kinderen niet beter opvoeden. Is dat een foutieve inschatting?
“Juist bij ADHD speelt de omgeving een heel beperkte rol. De moeite die kinderen hebben om hun aandacht ergens op te focussen en hun hyperactiviteit zijn toch voornamelijk erfelijk bepaald. Als buitenstaander kun je misschien denken: wat zijn die ouders chaotisch bezig. Maar mogelijkerwijs reageren die ouders ook weer op het kind dat ze hebben. Daarnaast heeft een kind met ADHD een grotere kans om een ouder te hebben die vroeger ook ADHD heeft gehad of daar zelfs nu nog last van heeft.”
ADHD is dus grotendeels erfelijk bepaald. Uit ander onderzoek blijkt echter dat voedselovergevoeligheid óók een grote rol speelt. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar?
“Ik denk niet dat het strijdig is met elkaar. Je kunt zeggen dat we in Nederland in grote lijnen allemaal hetzelfde eten. De een eet hooguit iets meer van een bepaald voedingsmiddel dan de ander. Als je vervolgens naar grote groepen kijkt, verklaart het dieet niks van de verschillen tussen mensen. Wat een rol gaat spelen, is dat sommige mensen blijkbaar gevoeliger zijn dan anderen voor iets wat in dat dieet zit. Haal je dat weg uit het dieet, dan komt op dat moment die erfelijke aanleg ook niet meer tot uitdrukking. We staan allemaal bloot aan de voedingsstoffen die samen met de erfelijke aanleg leiden tot ADHD. Stel: bij een kind is het sinaasappelsap dat de ADHD triggert. Een pakje sinaasappelsap is iets wat ieder kind krijgt. Daarom zul je nooit zien dat sinaasappelsap, dus de omgeving, leidt tot ADHD. Dat gebeurt namelijk alleen maar bij de kinderen met de genetische gevoeligheid.”
Wat levert al deze kennis patiënten concreet op?
“Om even door te gaan op ADHD: de omgeving legt nog vaak de schuld bij de ouders en hun opvoeding. Het is voor hen belangrijk te weten dat het iets is wat ín het kind zit. Het is nog maar redelijk kort geleden dat bijvoorbeeld autisme, waarvan we nu weten dat het een puur erfelijke aandoening is, werd toegeschreven aan de moeder. De ‘ijskastmoeder’ en het autistische kind waren een begrip. Moeders van autistische kinderen zouden zich erg koel hebben opgesteld tegenover hun baby en die koele houding zou de oorzaak zijn van het autisme. Dat idee is nu achterhaald. Voor ouders die geconfronteerd worden met een kind met een ernstige aandoening is het vreselijk als ze vervolgens ook nog eens horen dat het hun eigen schuld is. Kennis is bevrijdend, ook als het niet direct wat oplevert in de zin van genezing of therapie.”
Zelfs ‘leefstijlfactoren’ als overgewicht en verslaving blijken deels erfelijk bepaald?
“Inderdaad. We moeten misschien minder snel zeggen: ‘Gebrek aan wilskracht en eigen schuld.’ We worden voortdurend geprikkeld om te eten. Als je tegenwoordig in een winkel iets afrekent, staat bij de kassa een rek met verleidelijke dingen die lekker zijn. Voor degene voor wie het misschien gemakkelijk is om die snack er niet bij te kopen, is het moeilijk voor te stellen dat het voor anderen veel lastiger is om ‘nee’ te zeggen. Weliswaar zitten we objectief allemaal in dezelfde omgeving, maar die omgeving maakt het voor sommigen aanzienlijk moeilijker om ‘nee’ te zeggen tegen dingen die ongezond zijn. Als je het argument in zijn extremiteit doortrekt, is het meestal waar dat als je minder eet, je ook minder dik wordt. Maar hoe moeilijk het voor sommige mensen is om daar niet aan toe te geven, dáár zou wel wat meer begrip voor mogen zijn.”
Je hebt ook gevonden dat intelligentie erfelijk is, vooral bij het vorderen van de leeftijd. Verrassend?
“Ja, die grote afhankelijkheid van leeftijd vond ik wel enigszins verrassend. Je ziet in alle onderzoeken dat bij de intelligentie van jonge kinderen erfelijkheid maar een beperkte rol speelt. Daarna loopt dat bijna steil op tot in de volwassenheid, waar erfelijkheid juist een belangrijke rol speelt. Ik had verwacht dat het altijd ongeveer hetzelfde zou zijn in het leven. Op dit moment kijken wij daar als volgt tegenaan: als je jong bent, bepalen je ouders tot op grote hoogte waar je je interesses op moet richten. De ouderlijke omgeving biedt aan wat je kunt doen. Naarmate je ouder wordt, krijg je steeds meer de kans om je eigen interesses te ontplooien en je eigen erfelijke aanleg als het ware tot expressie te brengen. Het helpt daarbij als je niet beperkt zou worden door het schoolsysteem.”
Wat bedoel je precies?
“Je zou in het schoolsysteem altijd rekening moeten houden met de optie dat kinderen op latere leeftijd tot bloei kunnen komen. Je kunt vraagtekens zetten bij de onomkeerbaarheid van de keuzes die scholieren nu al op jonge leeftijd moeten maken. Dat bij twaalf jaar alles al vastligt, is misschien voor sommige kinderen erg jammer. Het zou goed zijn als je ook op je zestiende of later kunt overstappen naar een ander schooltype.”
Wat beschouw je als de belangrijkste uitkomst van het onderzoek tot nu toe?
“Dat bij veel gedragsproblemen en emotionele problemen bij jonge kinderen erfelijke aanleg zo’n belangrijke rol speelt. Ik denk sowieso dat de hele genetica ons leert dat we wat meer begrip moeten hebben voor anderen. Het is uiteindelijk het genetische pakket dat je ooit hebt meegekregen dat bepaalde uitkomsten in het leven stuurt.”
Prof. dr. Dorret Boomsma is hoogleraar Biologische Psychologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Zij werkt mee aan internationaal tweelingenonderzoek dat probeert uit te vinden welke genen verantwoordelijk zijn voor verschillen tussen mensen op het gebied van lichaamslengte, gewicht, risico op hart- en vaatziekten, depressie en migraine.