Stapje voor stapje hielpen collega’s Channah Becher de vernieling in door haar te negeren en haar onterecht te beschuldigen. “Steeds werden er dingen in mijn schoenen geschoven die ik niet had gedaan.”
“In 1993 ging ik bij zorginstelling Nieuw Unicum in Zandvoort werken. In het begin had ik het heel erg naar mijn zin, maar dat veranderde snel toen ik na een paar maanden gevraagd werd of ik op een andere afdeling wilde werken. Samen met nog vier nieuwelingen werden we in een nieuw team geplaatst en het was gelijk hommeles. Negeren, zeggen dat ik mijn werk niet goed deed terwijl ik die klant helemaal niet gehad had, me niet helpen als ik om hulp vroeg, mijn rapporten die zomaar verdwenen.”
“Natuurlijk heb ik gevraagd waarom ze zo deden. ‘Je hebt zulk donker haar’, zei er eentje. ‘Jij hebt geen partner, de rest wel’, vertelde een ander. Wat kun je daarmee? Als het nou was omdat ze me vrijgevochten vonden, dan had ik het kunnen begrijpen, maar dit was zo intens gemeen. Achterbaks. Ik was er net en wist nog niet alles, maar als ik wat vroeg, kreeg ik geen eens antwoord. Of bleken de steekpannen verstopt zodat ik mijn patiënten niet kon laten plassen. Ik ging daardoor zo aan mezelf twijfelen.”
“Inmiddels zag ik er steeds meer als een berg tegenop om ’s ochtends mijn huis uit te gaan. ‘Wat zou ik vandaag weer verkeerd doen?’, dacht ik onderweg naar de bushalte vaak al. Het was een hel. Toch ging ik door. Omdat ik dacht dat het aan mij lag, maar ook omdat ik niet doorhad hoe bang ik toen al was. Steeds maar weer werden er dingen in mijn schoenen geschoven die ik niet had gedaan. Ik heb geprobeerd mijn mond te houden, van me af te bijten, met ze te praten, maar het haalde niks uit. Als ik er iets van zei, dan geloofden ze me niet. Ik hoorde er gewoon niet bij.”
Compleet door het lint
“Na een half jaar ben ik geknapt en heb ik me met een maagzweer en overspannen ziek gemeld. Maar mijn manager geloofde me gewoon niet. Ook was er geen telefoontje, geen kaartje of zelfs maar iemand die vroeg hoe het met me ging toen ik na zes weken weer terugkwam. Ik kreeg alleen maar te horen dat ik mijn werk niet goed deed en mijn afspraken niet nakwam. Het was verschrikkelijk en met mij ging het steeds slechter. Als ik maar een beetje gewerkt had, stortte ik weer in. Ik kon praten wat ik wilde, maar niemand deed iets.”
“Totdat ik na een paar maanden compleet door het lint ging en de Arboarts bijna achter zijn tafel vandaan trok. Toen werd ik eindelijk geloofd, afgekeurd en met de diagnose burnout naar huis gestuurd. Daar zat ik dan. Thuis. Alleen. Na vijf jaar thuiszitten, ik was inmiddels alleenstaande moeder, trok ik het financieel niet meer en besloot ik weer te gaan werken. Maar die nare ervaring zat nog in mijn achterhoofd.”
“Ook in de volgende banen kwam ik weer pesters tegen. Soms werd er alleen geroddeld, soms werd ik genegeerd, maar altijd was er wel iets. Pas nu realiseer ik me wat dat zieke gepest allemaal met me gedaan heeft: ik vertrouw geen mensen meer, kies er bewust voor om alleen te blijven en kan inmiddels nog maar weinig respect voor dit soort mensen opbrengen. Als ik ooit weer in zo’n situatie terechtkom, ben ik bang dat ik de pesters finaal in elkaar sla. Tenslotte heb ík niets meer te verliezen, want ik ben alles al kwijt.”