Waar: In het Ambassade Hotel aan de Herengracht in Amsterdam.
Bijzonder: Een paar weken voor het interview ontmoette Laura bij toeval de dochter van Bert Keizer in het vliegtuig toen zij beiden op weg waren naar Bali. Ze reisden kort na de ramp met de MH17 die boven Oekraïne neerstortte. Bert Keizer, die allang niet meer gelooft, deed toch een schietgebedje voor een veilige thuiskomst.
Klik of clinch: Een enorme klik. Gretig en nieuwsgierig stellen Laura en Bert vragen aan elkaar. Er is bijna geen speld tussen te krijgen!
Als je weet dat je niet lang meer te leven hebt, hoe zou jij je leven dan inrichten en hoe zou je willen sterven? Laura Maaskant is pas twintig en weet dat ze niet lang meer te leven heeft. Haar boodschap is dat we met zijn allen voluit zouden moeten leven. Laura ontmoet arts/filosoof Bert Keizer, die een eigenzinnige visie heeft op leven en sterven.
Hij – Filosoof Bert Keizer werkt als verpleeghuisarts, is columnist voor Trouw en Medisch Contact en schrijft voor Filosofie Magazine. Verder is hij schrijver van boeken zoals Tumult bij de uitgang. Een belangrijk thema in zijn werk is sterfelijkheid. Hij is kritisch over het maar blijven behandelen van onder meer kanker en vindt dat er veel meer gekeken moet worden naar de patiënt, diens wensen en de kwaliteit van leven.
Zij – Laura Maaskant kwam dit voorjaar in het nieuws met haar boek Leef!. Hierin beschrijft ze hoe ze op vijftienjarige leeftijd kanker kreeg. Daarop volgden een ingrijpende operatie en intense chemokuren. Op haar negentiende kwam de kanker terug met uitzaaiingen in de longen. Laura zal nooit meer beter worden. Ze heeft bewust gekozen om geen levensverlengende behandelingen te ondergaan om haar kwaliteit van leven zo lang mogelijk vast te houden. Haar indrukwekkende liefde voor en verbondenheid met het leven spelen een belangrijke rol bij deze keuze. Laura is student kunstgeschiedenis en werkt als culinair receptontwikkelaar.
Gebke: Met een knoop in mijn maag rijd ik naar Amsterdam. Nog geen halfjaar geleden zaten wij als gezin in dezelfde situatie: mijn sterke vader – 66 jaar – opgegeven met uitgezaaide kanker. Het was voor mij de eerste keer dat de dood zó dichtbij kwam. Het verdriet om zijn overlijden is nog vers. Straks zit ik tegenover Laura Maaskant, die net als mijn vader een paar maanden geleden, leeft met eenzelfde besef van sterfelijkheid. Alleen is zij nog maar net twintig. En ondanks dat ze zo jong is, kijkt ze de dood recht in de ogen, schijnbaar zonder angst en taboes. Sterven is voor haar een feit waarmee je te dealen hebt. ‘Tegenkandidaat’ voor deze ontmoeting is filosoof Bert Keizer, die in zijn werk als verpleeghuisarts geregeld te maken heeft met de dood.
We gaan het deze ontmoeting hebben over sterfelijkheid, een onderwerp dat voor mij ontzettend breekbaar voelt. Het is zo’n beetje het intiemste waar je het met wildvreemden over kunt hebben. Ja, zelfs intiemer dan seks. Deze ontmoeting symboliseert wat mij betreft het ultieme blootgeven. Maar gedurende het gesprek zal blijken dat doodgaan, hoe bijzonder ook, ook doodgewoon is. Dat begint al bij binnenkomst. “Je ziet er beroerd uit, Maaskant”, grapt Bert. En richting mij: “Snap jij dat nou?” In één adem antwoord gevend op zijn eigen vraag: “Dat zou je toch niet zeggen, dat ze uitgezaaide kanker heeft.”
Gebke: “Wat ik zo dapper vind, Laura, is dat jij bewust gezegd hebt dat je niet verder meer wilde met welke kankerbehandeling dan ook. Hoe maak je zo’n beslissing?”
Laura: “Ik heb de andere kant gezien wat er kan gebeuren als ik chemo krijg. Hoe ontzettend slopend dat is. En ik weet ook wat ik nu heb. Ik heb nu de regie over mijn eigen leven en daar gaat het mij om: kwaliteit van leven. Ik zou mezelf verloochenen als ik toch weer een behandeltraject zou instappen.”
Bert: “Als je zeker weet dat je een jaartje moet afzien en dat je daarna weer lekker een aantal jaar op de tennisbaan kunt staan, dan zeg je: ‘Yes, we gaan ervoor.’ Maar als de belofte is dat behandelen nul komma nul effect heeft, is de keuze ook duidelijk. Als dokter moet je echter wel het hele menu durven voorschotelen. Niet-behandelen hoort daarbij, maar dat zit niet in ons artsenbloed. Mensen komen bij de dokter om een oplossing te krijgen voor hun problemen. De dood is daarin een spelbreker. Uiteindelijk belanden we natuurlijk allemaal op Zorgvlied of een andere begraafplaats. Een realistische arts weet dat ook en leidt jou door het labyrint. Maar een beginnend arts zal altijd gaan voor behandelen. Het heeft mij ook jaren gekost om minder te vertrouwen op de biochemie en meer op mijn boerenverstand. Jij hebt een fijne oncoloog, hè? Hoe oud is hij?”
Laura: “Jazeker heb ik een goede oncoloog! Ik schat dat hij een jaartje of 45 is. Volgens hem zit er trouwens een nieuwe generatie artsen aan te komen die veel minder van het doorbehandelen is en anders met patiënten omgaat. Patiënten willen ook meer verantwoordelijkheid nemen in hun ziekteproces en zien de dokter minder als dé autoriteit.”
Bert: “Nou, dat die nieuwe generatie artsen eraan komt, zeiden ze in mijn studententijd ook al. Hou toch op.”
Laura: “Er gaan geluiden op om de rol van genezer en troostgever te scheiden. Dat de arts zich richt op genezen en de verpleegkundige op troosten.”
Bert: “Dat kan toch helemaal niet! Om goed te kunnen troosten, moet je volledig doordrongen zijn van alle medische mogelijkheden. Het gaat om de hele mens. Ik heb weleens een praatje gehouden voor chirurgen en zo’n jonge vent roept dan dat hij alleen maar wil snijden en liever niet met patiënten praat. Ik heb hem geadviseerd om slager te worden. Want je kunt geen arts zijn als je niet de hele mens in ogenschouw neemt. Omgekeerd ken ik ook verhalen van een neurochirurg die weigerde een vrouw te opereren die niet met hem over haar ziekte wilde praten. De factor hufterigheid kom je overal tegen; ook in het artsenvak is het een redelijk constante van 16,6 procent. Ik noem het de ‘Keizer-constante’. Maar Maaskant, als ik zo vrij mag zijn: wat doe jij nou de hele dag?”
Laura: “Ik ben culinair receptontwikkelaar, ik ontmoet veel interessante mensen vanwege mijn boek en daar komt veel werk uit voort en ik volg college voor mijn studie kunstgeschiedenis. Tenminste, ik ga naar de colleges die ik leuk vind. Dat is het voordeel van de situatie waarin ik nu zit. Afstuderen heeft weinig nut, dus ik ga nergens naartoe waarvan ik denk: mwaaah.”
Bert: “Heel goed, maar je hebt dus een plicht in je leven. Dat is wezenlijk. Ikzelf ben nu 66,5 en had natuurlijk allang met pensioen kunnen gaan om ‘leuke dingen’ te doen.” [Bert zegt het alsof hij iets heel smerigs zegt.] “Maar daar heb je niets aan. Een mens moet zingeving ervaren in zijn leven. Zeg Maaskant, zo op het richeltje leven, geef nou toe: je zit toch in een moeizame rottoestand.”
Laura: “Iedereen weet dat hij doodgaat, de vraag is alleen wanneer.”
Bert: “De meeste mensen weten wel dat ze ooit doodgaan. Maar jij wéét het écht. En meer dan dat: jij voelt het ook. Dat is het verschil.”
Laura: “Leven is loslaten. Toen ik op mijn vijftiende de diagnose kanker kreeg, heb ik het idee van een toekomst moeten loslaten. Zelfs toen het goed met me ging en ik begon met studeren, was er altijd in mijn achterhoofd het gevoel ‘stel dat’. Wat dat betreft ben ik de laatste vier jaar voorbereid op wat komen gaat. De boodschap dat ik niet meer beter word, komt niet zomaar uit de lucht vallen. Het bewustzijn betekent alleen dat ik nog meer moet loslaten .Ik zal nooit mijn bachelor halen, ik zal niet promoveren, geen moeder worden.”
Bert: “Maar als je twintig bent, moet je daar niet eens over nadenken. Je moet leven alsof je onsterfelijk bent. En dat is jou afgenomen.”
Laura: “De dood voelt als een bommenwerper die boven mijn hoofd vliegt en elk moment een bom op me kan laten vallen. Maar voorlopig blijft hij daarboven zweven. Wanneer barst de bom? De laatste scans lieten een minimale groei van de tumoren zien. Toen de oncoloog dit vertelde, zei hij: ‘Ik weet niet of je blij moet zijn met deze uitslag.’ Tja, dat weet ik zelf eigenlijk ook niet.”
Bert: “Als je je instelt om naar je eigen begrafenis te gaan, voelt het toch raar als je eerst nog langs de kermis moet. Ik heb veel mensen met aids op hun sterfbed begeleid in een tijd waarin er nog niets tegen de ziekte te doen viel. Ik kwam ook bij een man die ten dode was opgeschreven, maar voor wie juist op tijd een medicijn kwam dat zijn leven zou redden. De man had zich zo ingesteld op sterven dat het hem niet meer gelukt is weer een leven op te bouwen. Jaren later kwam ik hem tegen. Het was intens treurig. Hij was aan de drank, had geen werk, geen relatie. Hij was niet in staat geweest opnieuw te beginnen. Het kan heel beangstigend zijn als de toekomst ineens weer open ligt. Maar ga jij je nog laten scannen?”
Laura: “Ik heb er lang over nagedacht, maar ja, ik ga het wel laten doen. Ik wil weten waar die bommenwerper zit.”
Bert: “Hoe voel je je nu, ben je benauwd?”
Laura: “Benauwd niet echt. Maar ik voel dat de druk op mijn rechterlong toeneemt. Fietsen tegen de wind in, fietsen in zijn algemeenheid, gaat moeilijker. Vandaar ook die scan. Ik wil weten hoe ik ervoor sta, ook al is zo’n scan maar een momentopname.”
[Bert knikt begrijpend. En dan vanuit het niets:] “Weet je wat ik tenenkrommend vond in jouw boek? Dat jouw vriendin Dorien opsomt wat haar nog te wachten staat in het leven, de voorspelbaarheid daarvan. Dat ze wel zal afstuderen, dat ze daarna wel een goede baan zal krijgen. Dat ze met de man met wie ze al jaren samen is zal trouwen en kinderen zal krijgen. Vreselijk, dat ze dat nou net tegen jou moest zeggen.”
Laura: “Vond je dat erg? Waarom?”
Bert: “Als ik moet kiezen tussen Doriens lijst en de jouwe, weet ik het wel.”
Laura: “Ik snap wel dat het Dorien benauwt dat haar hele leven vastligt. Dat voelt ergens wel bevrijdend voor mij. Iedereen heeft uiteindelijk toch zijn eigen sores?”
Bert: “Kom nou toch op! Als wij een lijdenswedstrijd houden, dan win jij die natuurlijk altijd met vlag en wimpel. Jij en je uitgezaaide kanker. Erger je je nooit aan vrienden die zich druk maken om niks?”
Laura: “Als mensen mopperen omdat hun schoenen niet lekker zitten, voel ik heel goed dat er een kloof is tussen hen en mij en dat die kloof toeneemt. Als je het wilt hebben over schoenen die knellen, heb je aan mij geen gesprekspartner, maar ik veroordeel de ander niet als hij daarmee bezig is. Ieder heeft zijn eigen leven. Door het besef van mijn sterfelijkheid blijven alleen grote dingen over en doen die schoenen er niet meer toe.”
Bert: “Het besef van sterfelijkheid zorgt er inderdaad voor dat we elke dag ons bed uit komen om de dingen te doen die moeten gebeuren …”
Laura: “Ik beleef elke minuut, elke seconde intens. Dat daar het besef van sterven voor nodig is, vind ik zonde. Het leven leiden dat je leuk vindt is namelijk voor iedereen weggelegd. Daarvoor hoef je niet stervende te zijn. Dat wil ik laten zien met mijn boek.”
Bert: “Ben jij nooit jaloers?”
Laura: “Ik benijd niemand. Ik heb een heel gaaf leven met geweldige vrienden en liefhebbende ouders en broers. Dat het een keer ophoudt, zijn de kaarten die ik heb gekregen. Ik kan me natuurlijk focussen op wat ik niet heb, maar ik kies ervoor te kijken naar wat ik wel heb.”
Bert: “Zou je nooit eens willen dat je een andere hand kaarten had getrokken?”
Laura: “Als je alleen maar over doodgaan blijft zeuren, dan doe je niets. Dan heb je geen leven. Maar als je de dood omarmt, als je het ervaart als een onvermijdelijke realiteit, als iets wat bij je hoort, dan telt elke dag dat je er bent dubbel of driedubbel.”
Bert: “En toch zou ik jaloers zijn als ik jou was, en ik ben echt geen jaloers persoon. Maar even wat anders: hoeveel huwelijksaanzoeken heb je eigenlijk gehad naar aanleiding van je boek?”
Laura: “Eentje.”
Bert: “Eentje maar? En daar zat niets tussen?”
Laura: “Nou nee, hij vroeg of ik in Breda kwam wonen.”
Bert: “In Breda? Nou, dan snap ik wel dat het niets geworden is. Maar verder heb je niets op het oog? Want eigenlijk moet je wel echte liefde hebben gekend in je leven.”
Laura: “Ik heb wel wat flirts gehad hier en daar, maar zodra mijn terminale kanker ter sprake komt, verandert de flirt in vriendschap. Wat wel weer als voordeel heeft dat ik inmiddels een heel leuke vriendengroep heb!”
Bert: “Ik heb het ook niet over flirts. Er is maar een getal in de liefde en dat is één. En ik snap dat echt niet; als ík iemand zou ontmoeten die niet lang meer te leven had, dan zou sterven bijzaak zijn. We houden toch van elkaar? Daar gaat het om!”
Laura: “In een van je boeken omschrijf je euthanasie als ‘iets vreselijks’. Waarom eigenlijk?”
Bert: “Euthanasie is geen geleidelijk proces. Het is bruut. Op het ene moment leeft je geliefde nog, twaalf minuten later zit je met een lijk. De zelfgekozen dood is onomkeerbaar. Je kunt de persoon in kwestie achteraf niet meer vragen of hij dit echt wilde. Als arts maak je weleens fouten. Je kunt de verkeerde nier verwijderen, je kunt een blindedarmoperatie slordig verrichten waardoor een lelijk litteken ontstaat, maar je patiënt leeft tenminste. Als arts en als mens ben ik elke keer bang als ik met een overdosis kom aanzetten. Bang dat de apotheker niet de juiste cocktail heeft samengesteld. Bang voor de emoties van omstanders. Want degene die sterft, heeft daar meestal vrede mee, maar de achterblijvers moeten straks zonder hun geliefde verder. Euthanasie geeft vaak geen goede rouw. Dat heb ik ook met een goede vriendin ervaren. Ik bleef met de vraag zitten: waarom wilde je dood? Hield je niet genoeg van ons of wij niet van jou?”
Laura: “Is dat voor jou een reden om geen euthanasie toe te kennen?”
Bert: “Natuurlijk niet! Degene die gaat, is koning. Daarbij, als ik later ooit in de situatie kom dat ik om euthanasie vraag, wil ik die ook krijgen. Het mooiste is dat ik iemand op donderdagavond euthanasie toeken, we voor de volgende dag afspreken en hij dan vrijdagochtend vanzelf overlijdt. Dat is het beste voor iedereen.” [Een diepe zucht. Stilte.] “Voor het sterven gaan, vraag ik vaak twee dingen. Eén: ‘Wat voor leven hebt u gehad?’ Acht van de tien antwoorden daarop dat ze een goed leven hebben gehad. Zelfs mijn favoriete filosoof, de aartspessimist Wittgenstein, die een heel zwaar leven heeft gehad, zei op zijn sterfbed: ‘Zeg mijn vrienden dat ik een geweldig leven heb gehad.’ Dat voelt troostrijk. Want als hij het kan, moet ik het straks zeker ook kunnen zeggen. De tweede vraag die ik stel, is: ‘Waar komt u straks terecht, denkt u?’ Bijna niemand hier in Amsterdam zegt nog ‘de hemel’. Maar jij wel hè? Als jij doodgaat, ga je naar je vriend, Thomas.”
Laura: “Ja, ik geloof zeker in iets van een hemel. Niet vanuit een specifiek geloof, maar meer omdat het leven hier niet kan ophouden.”
Bert: “Ik zou ervoor tekenen om in een hemel te geloven, maar ik ben veel te sceptisch.”
Laura: “Heeft de wetenschap je het geloof in de hemel ontnomen?”
Bert: “Dat is het woord niet. Het is me uit mijn handen geglipt. Toen ik mijn moeder op mijn elfde verloor, troostten de mensen mijn vader met de woorden: ‘Wim, ik hoop dat je je verlies terugvindt in het hiernamaals.’ Dat vond ik zo mooi. Ik heb het onthouden. Maar in de jaren zestig liepen we als generatie en masse de kerk uit, The Beatles achterna. Het is geen bewuste keuze geweest. Het is me overkomen.”
Laura: “Jij denkt dus dat er niets van ons overblijft dan een hoopje botten.”
Bert: “Precies! En mocht dat niet zo zijn en we komen elkaar toch in de hemel tegen, wil je me dan alsjeblieft niet al te hard uitlachen?”
Bert Keizer over doodgaan
“Je moet niet eindeloos praten over doodgaan”, zegt Bert Keizer. “Maar als je het nooit over de dood hebt, ga je ook voor de bijl. Want hij klopt overal aan en komt altijd binnen. Dus je kunt maar beter voorbereid zijn.” Maar hoe doe je dat?
- Omgaan met stervenden: “In feite zijn we allemaal stervenden. Stervenden zijn slechts levende mensen die behoefte hebben aan liefde, aandacht en gezelschap.”
- Stoppen met behandelen: “Je moet weten wat je wilt en dat laten vastleggen. Vooral het niet-behandelen vind ik wezenlijk. Als ik op mijn tachtigste uit de stoel glijd, wil ik niet gereanimeerd worden. En als ik onverhoopt in een coma beland, moeten die slangen er zo snel mogelijk uit.”
- Afscheid: “Ik vind het belangrijk dat mijn kinderen en vrouw weten of ik gecremeerd of begraven wil worden en dat er geen Hazes gedraaid wordt. Maar verder moet je niet over je graf heen regeren. Die laatste ritten behoren de nabestaanden toe, die hebben zij nodig om afscheid te kunnen nemen.”
Laura’s reactie: “Ik heb er juist wél voor gekozen mijn afscheid samen met mijn ouders en broers te bespreken. Zowel voor mij als voor hen was dit heel prettig. De laatste dag dat mijn lichaam boven de grond is, is op die manier een dag die vol is van mijn leven. Een herinneringsdienst waar iedereen nog jaren op door kan leven.”
Meer lezen:
Laura Maaskant, Leef!, Uitgeverij Ten Have, ISBN 9789025903923, € 14,99
Bert Keizer, Tumult bij de uitgang, Uitgeverij Lemniscaat, ISBN 9789047706007, € 19,95