Heilige huisjes fileert bioloog Midas Dekkers met zijn scherpe pen tot tamelijk zinloze bezigheden. Niet uit betweterigheid, maar uit verbazing. Portret van een kamergeleerde met humor. “Het einde van mijn schrijfsels is altijd een vraagteken.”
“Als ik mezelf als een televisie beschouw, beschouw ik mijn lichaam als het bijzettafeltje waar die televisie op staat. Het gaat om de geest. Je kunt mijn benen eraf hakken, mijn hart vervangen door een pomp, mijn bloed door een kunstmatige vloeistof, en dan ben ik nog steeds Midas Dekkers. Het lichaam is niets anders dan een verzorgingstehuis dat mijn hersenen, mijn identiteit, onderhoudt.”
Hij probeert wel naar dat ‘bijzettafeltje’ te luisteren.
“Na een hele dag achter de tikmachine zijn het niet mijn hersenen die zeggen: ik geloof dat het goed voor mijn lichaam is dat ik nu een stukje ga lopen. Nee, dat weet mijn lichaam zelf wel.”
Midden in de vroegere raadszaal van het gemeentehuis in Weesp – sinds elf jaar de woning van Midas Dekkers – staat die ‘tikmachine’ op een groot bureau uitgestald. Een computer is aan hem niet besteed. Het leren schrijven met papier en doorslagpapier, scherpte zijn geest, vertelt hij. “Als je na drie regels een fout maakte, moest alles er weer uit. In het begin ging een artikel wel twaalf keer door die machine heen. Daardoor leerde ik eerst te denken en daarna pas te schrijven.” Tegenwoordig is na lang denken de tweede versie goed, zegt hij.
Ook mobiele telefoons, e-mail en internet laat de bioloog links liggen. “Ik zie iedereen als gekken achter elkaar aanrijden op de elektronische snelweg en dan denk ik: ik weet nog een klein boerenweggetje dat jullie zijn vergeten. Laat mij daar maar sukkelen.” Of zoals hij ooit debiteerde als tegeltjeswijsheid in het radioprogramma Kunststof: ‘Gaan jullie maar vast met de tijd mee, ik kom zo wel’.
Maar tegendraads is Dekkers ook wel, bekent hij. “Als iedereen dezelfde kant opholt, wordt het extra interessant om de andere kant eens op te kuieren.”
Zo komt hij in het boek ‘Lichamelijke Oefening’ tot de conclusie dat sport een kunstmatige, overbodige activiteit is van de mens. Op een grappige manier. Over hardlopers die in een ‘sukkeldrafje’ lopen, schrijft hij: ‘Het woord zegt het al.’ En: ‘Word je dom van rugby of moet je dom zijn om eraan te beginnen?’
Verschrikking
Dekkers spreekt net zo grappig als hij schrijft. Met ogenschijnlijk weinig moeite. Tijdens het schrijven, is die lol er niet, zegt hij. “Schrijver zijn, dat is het leukste dat je kunt bedenken. Maar het schrijven zelf is een verschrikking.”
Dan zit hij vloekend, zuchtend, tierend en wanhopend achter zijn tikmachine. “Papierverfrommelend steeds maar weer te constateren dat ik dommer ben dan ik dacht te zijn.” Vervolgens ijsbeert hij wat door de voormalige raadszaal, staart uit het raam en krabt wat aan z’n kont, zegt hij.
De frustratie duurt lang, want Dekkers doet een ‘jaar of vijf’ over een boek. “De eerste drie jaar zijn hartstikke leuk. Dan vragen mensen: wat staat u daar nou te staren? Nee, zeg ik dan: ik ben een boek aan het schrijven. De laatste twee jaar moet alles wat je bedacht hebt tot een boek gecondenseerd worden. Een rampzalige bezigheid die ik mijn ergste vijanden niet zou toewensen.”
Voor zijn columns geldt hetzelfde, want hij is niet snel tevreden. “Als ik een stukje af heb, ben ik altijd diep ongelukkig. De enige reden dat ik het inlever is de verstreken deadline.”
Als iemand de bioloog na publicatie complimenteert met het aardige stukje, wat “soms wel eens gebeurt”, gaat hij het thuis direct nalezen met de ogen van een lezer. Vaak kan het dan zijn goedkeuring gelukkig wel wegdragen. “En dan denk ik: kijk, die Dekkers komt er wel.”
Hij lacht aanstekelijk.
Het scheppingsproces lijkt buiten hemzelf om te gebeuren, filosofeert hij. “Ik denk dat een schilder ook vaak verbaasd staat over wat voor moois hij nou weer gemaakt heeft. Hoe is dit mogelijk? Heeft iemand staan helpen of zo?”
Dikke Wandert
Eigenlijk wilde hij cartoonist worden. Maar na vijf jaar tekenen, werd zijn werk maar niet beter. Complimenten bleven uit. “En gelijk hadden ze.” Aan de tekenaarsdroom hield hij wel zijn voornaam over. “Eigenlijk was ik Wandert. In mijn familie heetten alle mannen Wandert. Om ze uit elkaar te houden, hadden we Dikke Wandert, Lange Wandert, Ouwe Wandert. Ik was de laatste, dus voor mij bleef Kleine Wandert ofwel Wannie over. Op je 17e ben je daar niet echt blij mee.”
“Je had in die tijd tekenaars als Yrrah en Scapa. Ik dacht: dan ben ik Midas. Ik dacht: ik ben nu een ander iemand. Mijn ouders brachten een zaadje en een eitje bij elkaar. Die bevruchte eicel noemden ze Wandert. Alles wat er daarna gebeurd is, is mijn eigen verdienste. Mijn vader riep wel dat hij mij gemaakt had, maar dat zaadje heeft dat hele eind zelf moeten zwemmen. Ik ga niet de rest van mijn leven door met de naam die mijn ouders voor mij verzonnen.”
Volgens de bioloog is het onderscheid tussen kind en volwassene, en de rol van de puberteit veel groter, dan algemeen wordt aangenomen. “Ik lijk nu meer op andere mannen van 62, dan op het jongetje van acht dat ik ooit was, joelend op het schoolplein met een snottebel aan mijn neus, onkundig van bijna alles wat ik nu plezierig vind.”
In 2003 schreef hij een boek over dit inzicht dat het belang van de opvoeding reduceert tot iets verwaarloosbaars: ‘De Larf’. “Eenmaal buiten de baarmoeder ligt je persoonlijkheid goeddeels vast. Degene die denkt dat hij daar nog wat aan kan veranderen, lijdt aan een behoorlijke graad van hoogmoed.”
Verbazing
Dekkers handelt zelf vooral uit verbazing, zegt hij. “Ik ben stomverbaasd als ik hoor hoe de mensen denken. Of als ik zie wat ze doen. Neem voetbal. Eerst dacht ik: ik zal het wel niet begrijpen. Als zoveel mensen denken dat je vanavond koste wat het kost naar het voetbal moet kijken, moet het wel heel belangrijk zijn.” In ‘Lichamelijke Oefening’ constateert de bioloog iets anders: ‘Dwaas zwaaien de helden op het ereschavot met hun bloemen als een kleuter met zijn tekening’.
Een sporthater is hij niet. En hij schreef het boek ook niet omdat hij vroeger als kind meestal als laatste gekozen werd met gymnastiek. “Ga toch heen. Dan wacht ik toch niet tot mijn 60e om dit boek te schrijven?” Zijn verbazing en boosheid schuilt in de ‘waanzinnige gedachte’ dat je door heel hard te hollen gezonder kan worden.“Fysiotherapeuten krijgen al het afval van die topsport in hun handen. Die komen mij altijd vertellen dat ik gelijk heb.”
“Wij mensen zijn niet gebouwd voor dat soort overmatige beweging. Natuurlijk moet een mens bewegen. Mensen die naar hun lichaam luisteren, doen dat automatisch. Maar we leven helaas in een steeds kunstmatiger wereld die van roltrappen en gemakzucht aan elkaar hangt. Probeer maar eens een auto te kopen waar je het raampje nog met een zwengeltje van moet opendoen.”
Zelf heeft hij geen rijbewijs, en dat kan hij iedereen aanraden. “Als je moet wandelen of fietsen om van A naar B te komen, of eerst naar het station, is het gezondheidsprobleem van de Nederlandse bevolking al bijna opgelost. Je kiepert niet eens in de week je auto vol met boodschappen, maar gaat elke dag naar de winkel. Je doet niet teveel in je tas, want dat moet je allemaal mee naar huis slepen.”
Geluk
Zijn werk draait ook om de gedachte dat de maatschappij veel te veel doet. “En ons voorhoudt dat je veel moet doen, ambitieus moet zijn, doelen moet stellen, bij problemen de handen uit de mouwen moet steken. Daar komt alle narigheid in de wereld van.”
“De een is grachten aan het dempen en de volgende graaft ze weer uit. Bij bijna alles wat we doen, maken we iets ongedaan wat iemand anders voor ons heeft gedaan. Mensen zouden niet hoeven te scheiden als ze niet eerst zo onverstandig waren geweest om te trouwen. Mensen zouden niet dood hoeven gaan als ze niet geboren waren. Alles moet altijd maar in gang zijn, ten koste van grondstoffen, aardolie, energie. Zouden we niet eens wat minder kunnen doen en wat meer kunnen laten?”
“Eigenlijk moet ik een keer een boek schrijven met als titel ‘De handen in de mouwen’.”
Niet dat hij het zelf kan. Althans, niet goed genoeg. De onrust om bezig te zijn zit in de aard van het beestje. Dekkers is daarom jaloers op de poes – zijn lievelingsdier. Want die kunnen iets dat hij niet kan. “Als ik gelukkig wil worden, moet ik boeken schrijven, interviews houden, kopjes thee inschenken – wil je nog een kopje? – op de televisie komen en voortdurend dingen bedenken. En dán nog ben ik niet zo heel erg gelukkig.”
“Als mijn poes gelukkig wil worden, gaat hij op de vensterbank in het zonnetje liggen. Hij doet zijn ogen dicht en is volmaakt gelukkig totdat hij twee uur later van louter geluk van de vensterbank afdondert en denkt: wat gebeurt er nou toch?”
Sommige mensen kunnen het ook, zegt hij. Toen hij in de Betuwe woonde, kwam hij ’s ochtends op weg naar Hilversum, waar hij een column voor het radioprogramma Vroege Vogels moest inlezen, langs een boerderij waar een oud boertje en een oud boerinnetje op een bankje voor zich uit zaten te staren. “Uren later als ik terugkwam, zaten ze er nog.”
Serieus: “Mijn romantische gedachte is dat ze een leven lang hard werkten, kindjes kregen, het grind harkten, de boomgaard snoeiden en de schoorsteen lieten roken. Tot het moment dat het genoeg was. Ze hoeven niks meer te doen en straks gaan ze dood. En dat is goed. Laat maar komen.”
Dan, grappend: “In werkelijkheid stonden die mensen zo stijf van de reumatiek dat ze geen poot meer konden verzetten.”
Gezond is een abstractie
Over zijn eigen gezondheid mag hij niet klagen. Vooropgesteld dat gezondheid niet bestaat. “Ziekte bestaat, maar gezondheid niet. Ook niet nú. Het is een abstractie. Niemand kan daar een definitie van geven en daarom verkoopt het zo goed.”
“Dingen die niet bestaan verkopen het beste: God, de gouden pot aan het eind van de regenboog, maagdelijke natuur. Hoe ver je ook reist, de maagdelijke natuur verdwijnt altijd achter de horizon. Dat zijn de dingen waarmee je mensen raderen voor de ogen kunt draaien, geld uit de zak kunt kloppen, artikelen vol over kunt schrijven. Want gezond is wat mensen willen zijn: gelukkig.”
“Dat je gezondheid zou kunnen eten, drinken, inademen of per injectie toegediend zou kunnen krijgen is dus ook onzin in het kwadraat. Het beste wat je er als bioloog over kunt zeggen is dat een organisme in het ideale geval goed is aangepast aan zijn omgeving. Als jij een vis op de kant legt, is die vis heel gezond, maar slecht aangepast aan zijn omgeving op dat moment. Hij hoort namelijk in het water.”
In zijn eigen definitie is gezondheid ‘het zo aangenaam mogelijk uitstellen van de dood’. En dat probeert hij ook. “Ik heb geen haast, want dood zijn kan ik nog miljoenen jaren.”
“Ik stel me regelmatig het laatste half uur voor waarin ik terugkijk op mijn leven. Heb ik het goed gedaan? Heb ik plezier gehad? Laat ik iets na? Heb ik anderen niet teveel gepest en laat ik de wereld ongeveer zo achter zoals ik hem heb aangetroffen? Als dat allemaal meevalt, kan je de ogen wel sluiten.”
Tot die tijd blijft Dekkers denken en beschouwen. Als bioloog en schrijver.
“Vroeger waren alle geleerden kamergeleerden. Die zaten sigaren te roken, portjes te drinken, boekjes te lezen. Nu is het not done om zomaar een beetje te zitten suffen. Je moet eropuit met een target. Ik denk dat het goed is dat er nog ouwe mannetjes zijn die een beetje ijsberen, boekjes lezen, uit het raam kijken en zich vragen stellen waar andere mensen het te druk voor hebben. Ik doe het graag voor ze.”
“Ik wil mensen laten nadenken over iets dat ze tot dan toe zo vanzelfsprekend vonden dat ze er nooit over hebben nagedacht.” Het einde van zijn schrijfsels is daarom nooit een uitroepteken, benadrukt hij. “Het is altijd een vraagteken.”
Curriculum Vitae
- Midas Dekkers (Haarlem, 1946) studeerde biologie in Amsterdam.
- Van 1980 tot 2007 maakte hij columns voor het radioprogramma Vroege Vogels. Zijn columns werden gebundeld in tientallen boeken.
- Voor de VPRO maakte hij de kinderprogramma’s Max Laadvermogen en Pootjes. Voor de VARA maakte hij Midas, Gefundenes Fressen en Eerdste Druk.
- Zijn laatste boeken zijn: De Larf (2002), Rare Snuiters (2003), Lichamelijke Oefening (2006) en De Walrus en andere beesten. Dekkers schrijft het boekenweekessay 2009.
- Zijn uitgever maakte in 2003 een site voor Dekkers: www.midasdekkers.nl
- Midas Dekkers woont in Weesp samen met zijn partner Ruth Thiadens.